In onze Mondo Boekenclub lezen we elke maand onder leiding van een Nederlandse auteur een persoonlijke klassieker. In de maand november en december lazen we 'I.M.' van Connie Palmen onder leiding van Elfie Tromp. Wat zou Elfie aan Connie vragen als ze haar drie vragen mocht stellen? Je leest het hier!

Vraag 1

Elfie:
I.M. is autofictie. ‘Het is allemaal waar’, zei je onlangs nog in een interview. Toch is het een roman; een verhaal. In het boek haal je vaak expliciet de spanning tussen feit en fictie aan. Zo schrijf je bijvoorbeeld:

Fictie maakt deel uit van de werkelijkheid. Zodra je op een straathoek in San Francisco opeens in de ogen kijkt van Jack Kerouach en dan an je oudste broer moet denken, aan zijn en aan je eigen jeugd, dan ben je toch niet bezig om fictie te maken van je bestaan, maar dan loop je tegen de fictie aan, dan is ze werkelijkheid, want wat is er werkelijker dan een straat, dan zie je hoe schrijvers, personages, boeken, letters en verhalen onlosmakelijk verwezen zijn met je dagelijkse leven, daar deel van uitmaken en daardoor in strikte zin geen fictie meer zijn, maar een levendig deel van je bestaan, van je geest en je blik.

Is jouw opvatting over feit/fictie, werkelijkheid/verzonnen, echt/onecht veranderd sinds 1998? En op welke manier kleurt die blik de kijk op het leven?

Connie:
Op het gevaar af voor zeloot door te gaan, moet ik toch bekennen dat er in het geheel niets is veranderd in mijn opvattingen over de relatie tussen werkelijkheid en fictie. Door I.M. als roman te bestempelen probeerde ik onder meer het begrip van het genre op te rekken door fictie niet langer gelijk te stellen aan leugens, verzinsels en fantasie, maar aan een verbeelding die wezenlijk deel uitmaakt van de werkelijkheid en er mee samenvalt. Fictie is echt. (Je bent filosoof of je bent het niet.)

Vraag 2

Elfie:
Er wordt in het boek veel gepraat over verslavingen, ter voorbereiding op je boek De Vriendschap dat je dan aan het schrijven bent. De liefde met Ischa is overdadig. We lezen over veel eten, drank, reizen en meermaals bellen op een dag. Kun je de liefde tussen jou en Ischa ook een verslaving noemen en zo ja: is dat slecht? En hoe zou liefdesverslaving kunnen verschillen aan die van drank en voedsel?

Connie:
Ik heb de liefde voor wat en wie dan ook, nooit vergeleken met een verslaving, omdat verslavingen helemaal niets met liefde te maken hebben, integendeel: een verslaving is juist een manier om de zwaarte van de liefde te ontvluchten. Daarom noem ik het een vriendschap zonder vriend. Een alcoholist houdt niet van de wijn, hij houdt van de dronkenschap, van het verdwijnen.

Vraag 3

Elfie:
Het leven van de Ischa Meijer en Connie Palmen in het boek speelt zich tussen teksten af; songteksten, columns, korte gedichtjes, bijbelteksten. Het zijn steeds terugkerende elementen. Waarom was het belangrijk voor jou om die mee te nemen in de roman? Had het schrijfproces er heel anders uitgezien als je deze tekstelementen had weggelaten?

Connie:
In het leven van twee schrijvers speelt het geschreven woord vanzelfsprekend een grote rol. Een van de manieren om de werkelijkheid in I.M. vorm te geven en te structureren, was door de liefde neer te schrijven in de marge (in margine) van bestaande teksten. Het is een terugkerend thema in mijn werk om de invloed van wat we lezen, horen, zeggen op ons leven te onderzoeken. Ik had I.M. niet kunnen schrijven zonder leidende, literaire keuzes. 

Elfie Tromp introduceert I.M. van Connie Palmen

voorgaande edities van de Mondo Boekenclub