Dit zijn de antwoorden van de zesde editie van de Nationale Wetenschapsquiz, uitgezonden in 1999.

Hieronder alle 20 antwoorden. Eerst naar de vragen? Klik hier.

Vraag 1: Waarom is port zoet?

  • Port is wijn waaraan alcohol is toegevoegd

Net als sherry en madera is port een versterkte wijn. Gewone wijn wordt gemaakt door druivensap te laten gisten. Tijdens de gisting wordt de suiker van de druiven omgezet in alcohol en koolzuurgas. Wijn begint dus als een zoete, non-alcoholische drank.

Om zoete wijn te maken is het nodig dat niet alle suikers worden omgezet. Daartoe moet het gistingsproces eerder stoppen. Dat kan op twee manieren: alcohol toevoegen of zwavelen. Zwavel doodt niet alleen de gistcellen, het kan bij het nuttigen van te veel wijn ook een enorme hoofdpijn veroorzaken.

Bij goede port kiest men voor de eerste benadering. De nog niet geheel uitgegiste wijn wordt overgegoten in een fust dat voor minstens een kwart is gevuld met wijnalcohol. De gisting stopt en het alcoholpercentage stijgt (van 12% in gewone wijn naar 20% in port). Er is alleen nog één probleem. Deze versterkte wijn heeft dan nauwelijks tannines (voor de smaak en de houdbaarheid, en schijnbaar ook goed tegen hart- en vaatziekten) en mist ook de donkerrode kleur. Daartoe vond men rond Porto in Portugal het wijndansen uit. Daarbij stapt men gedurende twaalf uur rond in een stenen kuip gevuld met most. De druivenschillen worden prima geplet maar de pitten blijven heel (deze geven de wijn een bittere smaak als ze kapot gaan).

 

Vraag 2: Je neemt een halve liter gedestilleerd water en lengt die aan met een halve liter zuivere alcohol, beide uit de koelkast (7 graden Celsius.). Direct na het mengen is het mengsel:

  • warmer dan 7 graden en iets minder dan een liter

Het totale volume aan vloeistof neemt af en de temperatuur stijgt. De hoeveelheid vloeistof neemt af doordat de water- en alcoholmoleculen extra verbindingen gaan vormen, zogeheten waterstofbruggen. Door deze verbindingen worden de intermoleculaire ruimten opgevuld. De vloeistofmoleculen gaan dichter tegen elkaar zitten, met als gevolg dat het totale volume kleiner wordt. Eén liter (1000 ml) wordt zo 975 ml.

Bij deze reactie komt ook energie vrij, het is een zogeheten exotherme reactie, met als gevolg dat de temperatuur stijgt. Bij menging van een halve liter pure alcohol met een halve liter zuiver water, beide van 7° Celsius, kan de temperatuur boven de 20 graden uitkomen.

 

Vraag 3: Welke uitspraak heeft binnen de psychologie betrekking op de Wet van Weber?

  • Aan een boom zo vol gehangen mist men één, twee pruimen niet

De Duitse anatoom en fysioloog Ernst Weber (1795-1878) was in 1846 de eerste die een mathematische relatie vond tussen twee zintuiglijke prikkels van verschillende sterkte en de mogelijkheid om dat waar te nemen. Allereerst is er de fysieke drempel om überhaupt iets te kunnen waarnemen. Boven die drempel, zo beweert Weber, moet er een minimaal verschil bestaan tussen twee prikkels om ze van elkaar te kunnen onderscheiden.

Ook blijkt er een vaste relatie te bestaan tussen de mate waarmee een prikkel moet toenemen om een verschil met die oorspronkelijke prikkel te kunnen waarnemen.

Onze zintuigen tellen niet, ze nemen alleen verschillen waar. Als er een te klein verschil is tussen twee prikkels is dat verschil niet waarneembaar. De mogelijkheid om veranderingen te kunnen waarnemen hangt dus niet af van de absolute hoeveelheid maar van het relatieve verschil. Daardoor zien we het verschil tussen 3 en 5 pruimen direct, maar is het verschil tussen 102 pruimen (een boom zo vol gehangen) en 100 niet onmiddellijk waarneembaar; het verschil tussen 100 pruimen en 133 weer wel.

Precies gezegd stelt de wet van Weber: het juist waarneembare verschil is gelijk aan een constante fractie van de prikkel (dR/R = C ). Weber zag dus dat het een percentueel verschil was.

In 1971 ontstond nogal wat commotie toen de zilveren rijksdaalder werd vervangen door het nikkelen exemplaar. De nieuwe rijksdaalder leek qua grootte te veel op de gulden. Tijdens een kamerdebat ontkende de toenmalige minister van Financiën dit ten stelligste, omdat de rijksdaalder in absolute zin evenveel verschilde als het kwartje van het dubbeltje. Maar hij had dan ook nog nooit van de wet van Weber gehoord. Verhoudingsgewijs was het verschil tussen rijksdaalder en gulden te klein. De bevolking plakte dan ook veelvuldig stickers op de nieuwe rijksdaalder.

 

Vraag 4: Twee identieke ballonnen zijn met een buisje aan elkaar verbonden. In het midden van dat buisje zit een kraantje. Beide ballonnen zijn opgeblazen, de ene tot een diameter van 25 cm, de andere tot een diameter van 10 cm. Wat gebeurt er als het kraantje wordt opengedraaid?

  • De kleine ballon loopt gedeeltelijk leeg in de grote

Gemiddeld genomen is de druk in een kleine opgeblazen ballon groter dan die in een grote opgeblazen ballon. Verschillende effecten spelen een rol. Bij de vraagstelling is uitgegaan van gemiddelde ballonnen waarvan de grote niet tot het uiterste is opgeblazen.

Als de ballon klein is, is zijn oppervlak sterk gekromd. Daardoor zullen de elastische krachten van elk stukje ballon resulteren in een sterke, naar binnen gerichte kracht. Er is daarom een grotere druk nodig om die krachten te overwinnen. Hoe groter de ballon wordt, des te minder gekromd het oppervlak en des te minder kracht er nodig is om de ballon op te blazen.

Dit weten we ook uit eigen ervaring. Als je een ballon opblaast, gaat dat in het begin heel moeilijk. Naarmate de ballon groter wordt, wordt het steeds makkelijker om hem op te blazen. Luchtballonnen zijn van onderen zelfs open. Als je een ballon zover opblaast dat de rek eruit is, zal de druk weer sterk toenemen. Hij scheurt en knalt uit elkaar.

 

Vraag 5: In de 18e eeuw bloeide de natuurfilosofie. Waarin leeft deze stroming nu nog voort?

  • In de natuurwetenschappen

Vóór de opkomst van de natuurwetenschappen vormde de filosofie, of met een mooi woord: de wijsbegeerte, één geheel met de wetenschap. Vanaf de oude Grieken was de natuurfilosofie het theoretische kader waarbinnen de natuurwetenschappelijke problemen werden behandeld. Het was de opkomst van de natuurwetenschappen die de natuurfilosofie onttroonde. Het wijsgerige deel van de natuurfilosofie werd overgenomen door de filosofie van de natuurwetenschappen in de vorm van de kennisleer. De natuurfilosofie als filosofie van de natuur steunt op de gedachte dat de natuurwetenschap de natuur slechts op een abstracte en eenzijdige wijze kan bestuderen. Dat denken de New-Agers zeker niet. En de evolutieleer mag misschien wel over de natuur gaan, maar heeft met de natuurfilosofie als zodanig niets van doen.

 

Vraag 6: Bij verbranding van fossiele brandstoffen wordt zuurstof verbruikt en kooldioxide geproduceerd. Wat heeft dat wereldwijd op termijn voor gevolg?

  • De stratosfeer zal afkoelen

De bovenkant van de atmosferische 'deken', de stratosfeer, zal afkoelen, terwijl de onderkant, de troposfeer, warmer zal worden. Wanneer de concentraties broeikasgassen als methaan en koolzuurgas in de troposfeer toenemen, zal de door de aarde teruggekaatste straling minder gemakkelijk uit de troposfeer ontsnappen. Daardoor is er minder warmte beschikbaar voor de rest van de atmosfeer.

Maar de concentratie broeikasgassen in de stratosfeer neemt ook toe, waardoor deze meer warmte aan de hemelruimte verliest. De straling, afkomstig van het aardse oppervlak wordt door de atmosfeer geabsorbeerd, waardoor deze aan de onderkant zal opwarmen. Maar aan de bovenkant overheerst de toegenomen effectiviteit van de warmte-uitstraling. Daardoor wordt de stratosfeer kouder.

Er ontstaat zo een nieuw evenwicht met een lagere temperatuur in de stratosfeer en een hogere in de troposfeer. Per saldo gaat het om dezelfde hoeveelheid warmte. Deze is alleen minder gelijk verdeeld over stratosfeer en troposfeer.

Stratosferische afkoeling zou onder andere een sterke bijdrage kunnen leveren aan het dunner worden van de ozonlaag. Overigens is dit effect een ontdekking van de Nederlandse Nobelprijswinnaar Paul Crutzen.

 

Vraag 7: Je kookt groene groente. Welke kookwijze geeft het gezondste resultaat?

  • Opzetten in een open pan met ruim kokend water

Groene groenten kunnen slecht tegen een lang kooktraject. Vooral een temperatuur tussen 66 en 77°C is schadelijk voor de groente omdat er enzymen vrijkomen die de vitaminen aantasten. Die enzymen verliezen hun werking pas bij kooktemperatuur. Door groene groente direct in ruim kokend water te doen is deze snel aan de kook en hebben de enzymen en zuren weinig kans om schade aan te richten aan onder andere het chlorofyl. De groene groente blijft, mits kort gekookt, knapperig en mooi van kleur en behoudt de meeste vitamines: gezond en ook lekker.

Verder is het verstandig om groenten in veel water te koken en het deksel van de pan te laten. In ruim kokend water zullen de vrijkomende zuren sterk worden verdund, zodat ze gemakkelijk met het kookvocht kunnen worden afgevoerd. Door het deksel van de pan te laten zullen de vluchtige zuurbestanddelen direct verdampen.

De vitamines blijven overigens het best behouden bij stomen en roerbakken, want dan is de hitte nog hoger en de kooktijd dus nog korter. Maar bij die bereidingswijzen lossen de vrijkomend plantenzuren minder op.

 

Vraag 8: Vóór een concert stemt een muzikant zijn fluit. Tijdens de uitvoering wordt het instrument warm door de felle podiumbelichting. Heeft dit invloed op de stemming van zijn fluit?

  • Ja, de toonhoogte stijgt

De voor de hand liggende gedachte is dat de fluit door de toenemende warmte uitzet. De fluit wordt daardoor iets groter en de toonhoogte daalt. Dit effect is echter beperkt: voor koper bijvoorbeeld slechts - 0,0017 % per graad opwarming. Een groter effect wordt veroorzaakt door de warme lucht die door de fluit stroomt. In warme lucht is de geluidssnelheid hoger (+0,6 m/s per graad opwarming) waardoor er meer golven per seconde voorbijkomen. Hoe hoger het aantal geluidsgolven per seconde (de frequentie) des te hoger het geluid. Het verschil is zo?n + 0,18 %, wel zo?n honderdmaal groter dan het verlagende effect van de uitzetting van de fluit. In muziektermen uitgedrukt betekent een toonhoogtetoename van 0,18 % een verhoging van 3 cents (1 cent is per definitie 1/100 deel van een halvetoonsafstand). Een afwijking van 1 cent in nog juist hoorbaar). Hierdoor zal een warme fluit al snel hoger klinken dan een koude fluit.

 

Vraag 9: Waarom is de aarde rond?

  • De massa van een planeet bepaalt de vorm

Hoe groter de massa van een object des te sterker de aantrekkingskracht. Hoe sterker die zwaartekracht wordt, des te ronder het object. Bij een grote massa zal de zwaartekracht alles zoveel mogelijk naar het zwaartepunt toe trekken, zelfs al betreft het steen. Op de aarde kunnen bergen daardoor niet hoger worden dan vijftien kilometer. Mars is kleiner. Daar kunnen bergen wel tien kilometer hoger worden. Is de massa van het hemellichaam veel kleiner, dan is de zwaartekracht ook klein en kunnen er aardappelvormige objecten ontstaan. Dat zie je bijvoorbeeld bij kleine maantjes, zoals die bij de planeet Mars of bij planetoïden.

 

Vraag 10: Zes vriendinnen hebben ieder één roddel. Ze bellen elkaar. In elk gesprek wisselen ze alle roddels uit die ze op dat moment kennen. Hoeveel gesprekken zijn er minimaal nodig om iedereen op de hoogte te brengen van alle zes de roddels?

  • Acht

De vriendinnen plegen minimaal acht telefoontjes. Daarvoor is het nodig aan te tonen dat het ten eerste in acht gesprekken kan en ten tweede dat het met minder gesprekken niet lukt.

Hoe verbreiden de zes roddels zich? Welnu, A belt B, B belt C, C belt D, E belt F, E belt D, F belt C, C belt B en tot slot belt B weer naar A. Er zijn nog andere manieren om het in acht keer te doen maar kan het ook in zeven keer?

Zolang er nog één vriendin is die nog niet getelefoneerd heeft, zijn er nog minstens vijf gesprekken nodig om de informatie van die persoon te verspreiden onder de overigen. Immers, per gesprek neemt het aantal mensen dat die roddel kent, met hoogstens één toe.

Als er na drie gesprekken nog iemand is die nog niet gebeld heeft, zijn er nog minstens 3+5=8 gesprekken nodig. Om met minder gesprekken toe te komen moet na drie gesprekken iedereen al één keer gebeld hebben. Dat kan alleen als volgt: A belt B, C belt D, E belt F. Vervolgens kan A naar C bellen. Of D kan F bellen. Hoe dan ook, na vier keer bellen blijven er altijd twee personen over waarvan de roddels nog niet verspreid zijn. Omdat per gesprek het aantal personen dat over deze informatie beschikt met niet meer dan met één kan toenemen zijn er nog zeker vier gesprekken nodig om de informatie van die twee te verspreiden. In totaal zijn er daarom zeker 4+4 gesprekken nodig.

 

Vraag 11: Je hebt twee even grote vierkante vellen papier. Van het ene vel maak je een ronde koker, van het andere een vierkante koker. Je zorgt dat de plakranden even breed zijn. In welke koker gaat nu de meeste suiker?

  • In de ronde koker gaat meer suiker

De inhoud is gelijk aan de oppervlakte van de doorsnede van de koker maal de lengte. De lengte is bij de vierkante koker gelijk aan die van de ronde koker. Van belang is de vraag of het oppervlak van de cirkeldoorsnede groter is dan dat van de vierkante doorsnede.

l is de lengte van alle zijden van het vierkante papier. Voor de doorsnede van de ronde koker geldt: l = 2.p r (p=pi, r = straal).

De straal is dus: r = l /( 2 p). Het oppervlak van de doorsnede is dan: p r2 = p(l2/4.p2) = l2/4.p = l2 / 12,56.

Het volume van de ronde koker is dus: l3/12,56.

l is opnieuw alle zijden van het vierkante papier. De lengte van een zijde van de doorsnede van de vierkante koker is dan l/ 4. Oppervlakte van de doorsnede is (l/4)2 = l2/16. Het volume van de vierkante koker is dan l3/16 en dat is kleiner dan het volume van de ronde koker.

 

Vraag 12: Bonobo's zijn bijzondere apen. Ze staan misschien wel dichter bij de mens dan de chimpansee. Waaruit blijkt dat onder andere?

  • Ze kijken elkaar aan tijdens de copulatie

De missionarishouding (het met de gezichten naar elkaar toe paren) werd tot in de jaren zestig als een beschaafde, typisch menselijke eigenschap gezien. Daarom propageerde men onderricht in deze houding bij primitieve volken. In die opvatting zou ook de Bonobo een hoge graad van beschaving kennen. Bonobo?s zijn gek op seks en ze doen het altijd en in alle mogelijke standjes. Hoewel ze het ook op 'z'n hondjes' doen, nodigen de vrouwtjes de mannetjes vrijwel altijd op de rug gelegen uit, of gaan ze over op die positie als de man anders begonnen is. Dat is een groot verschil met de andere mensapen. Die doen het altijd op z'n hondjes (ventro-dorsaal). De genitaliën van de Bonobo lijken aangepast te zijn aan de missionarishouding (ventro-ventraal). Zo is de clitoris aan de voorkant gelegen en ligt de vulva ook meer tussen de benen dan bijvoorbeeld bij chimpansees. Gezien de anatomie is het niet verwonderlijk dat de vrouwen de voorkeur lijken te hebben voor de frontale positie die optimale stimulering garandeert.

 

Vraag 13: Je hangt een massieve bol van 100 gram piepschuim en een massieve bol van 100 gram lood aan een balans. De balans is dus precies in evenwicht. Je herhaalt de proef op de maan. Is de balans dan nog in evenwicht?

  • Nee, de bol van piepschuim zal lager hangen

De balans is op de aarde precies in evenwicht. Maar op de maan is dat niet meer het geval. Weliswaar wegen de bollen allebei evenveel minder, maar op de maan is geen lucht. Op aarde speelt de opwaartse kracht van de lucht een rol volgens de wet van Archimedes. Die kracht is bij de volumineuze piepschuimen bol veel groter dan bij het loden bolletje van dezelfde massa. De lucht tilt als het ware de piepschuimen bol iets op. Nemen we die opstelling mee naar de maan, dan is die opwaartse kracht er niet meer en zal de bol van piepschuim lager komen te hangen.

 

Vraag 14: Hoe kwam Cicero aan zijn naam?

  • Hij ontleende zijn naam aan de kikkererwt

Cicero is vernoemd naar de kikkererwt. De peulvruchten genoten toentertijd een belangrijke status. Dat is waarschijnlijk de reden dat vooraanstaande Romeinse families zich in het oude Rome de naam van een peulvrucht aannamen. Cicero komt van 'cicer' - de kikkererwt. Verder was er de familie Fabius, vernoemd naar de tuinboon - 'faba'. De familie Lentulus, ook een invloedrijke patriciërsfamilie, ontleent haar naam aan de linze - 'lens'. Ten slotte was er de plebejerfamilie Piso, dat kwam van 'pisum' hetgeen gewoon boon betekent.

 

Vraag 15: Wat houdt de grote diepzeestromingen in de oceanen gaande?

  • Zwaar zeewater

De dichtheid van het oceaanwater hangt af van het zoutgehalte en de temperatuur van het water. Deze dichtheidsverschillen worden groter als er water verdampt aan het oppervlak, waardoor het resterende water zouter en koeler wordt. Verdamping kost immers warmte. Zo is het relatief zoute en warme water dat met de Golfstroom naar het noorden wordt getransporteerd, bij aankomst in de poolgebieden flink afgekoeld en zouter geworden. Daarmee is ook de dichtheid toegenomen. Dit zwaardere water zakt naar beneden. Dit drijft de stroming aan, voornamelijk in de diepzee. De grootschalige oceaanstromingen in de diepzee hebben afmetingen van enkele duizenden kilometers. Deze zogeheten thermohaliene circulatie, is een belangrijke component.

De wind aan het zeeoppervlak is een andere factor. Die is vooral verantwoordelijk voor de stromingspatronen aan het oceaan-atmosfeer grensvlak (Deze staan ingetekend op een globe of op landkaarten). Het totale driedimensionale stromingsbeeld in de wereldoceanen wordt dus door zowel de windgedreven als door thermohaliene circulatie gevormd.

 

Vraag 16: Wat is de grootste bedreiging voor de wereldwijde communicatie in het jaar 2000?

  • De zonnewind in de lente

Zonnewind wordt veroorzaakt door grote zonnevlammen. Eens in de elf jaar is de zon extreem actief. Begin 2000 wordt er zo'n piek in de zonneactiviteit verwacht. Die zonneactiviteit gaat gepaard met de uitstoot van enorme wolken geladen deeltjes. Bij een zonsverduistering is dat goed zien als de corona, de bekende stralende lichtkrans, die ook tijdens de zonsverduistering in Noord-Frankrijk op 11 augustus voor velen prachtig zichtbaar was.

De stroom deeltjes zal op aarde problemen veroorzaken. Zo zullen er enorme geomagnetische stormen ontstaan die allerlei merkwaardige effecten zullen hebben. In 1989 gebeurde iets dergelijks. Toen sloeg in Canada het elektriciteitsnet op hol en zaten zes miljoen mensen zonder stroom. Enkele dagen later bleek de NASA allerlei satellieten kwijt te zijn.

Iets vergelijkbaars staat ons in 2000 te wachten, althans volgens het Space Environment Center in de Verenigde Staten. De wereldwijde communicatie verloopt voor een belangrijk deel via satellieten die volledig ontregeld kunnen raken. Overigens gaat de magnetische storm gepaard met een indrukwekkend verschijnsel, het noorderlicht. Mogelijk kunnen wij ook in Nederland dat indrukwekkende natuurverschijnsel in volle glorie waarnemen.

 

Vraag 17: Op twee weegschalen staan identieke teilen met water. In één teil drijft een blok. Het waterpeil is in beide teilen even hoog. Welke teil weegt het meest?

  • Ze wegen beide evenveel

In de derde eeuw voor Chr. formuleerde Archimedes van Syracuse (Sicilië) een van de oudste natuurwetten. De wet van Archimedes zegt dat de opwaartse kracht gelijk is aan het gewicht van de verplaatste vloeistof. De opwaartse kracht in de teil met het blok is dus gelijk aan het gewicht van het water dat door het deel van het blok dat onder water zit, is verplaatst. Dat is precies gelijk aan de extra hoeveelheid water die in de andere teil zit, want de waterniveaus zijn even hoog.

Vraag 18: Wat hebben aambeien en een hernia met elkaar gemeen?

  • Ze zijn beide het gevolg van het feit dat de mens rechtop is gaan lopen

Het is al ruim drie miljoen jaar geleden dat de mens rechtop ging lopen. Die actie maakte onze handen vrij en wij konden allerhande voorwerpen gaan hanteren en steeds ingewikkelder gereedschappen toepassen. Naar wordt aangenomen heeft ons brein zich daardoor ook sterk ontwikkeld.

Toch moeten wij naast onmiskenbare voordelen nog steeds ook een zware tol betalen. Want ons skelet is erop gebouwd om viervoetig voort te bewegen. Omdat we echter op slechts twee ledematen lopen ontstaat er een ongelijkmatige gewichtsverdeling. Die heeft weer tot gevolg dat last krijgen van platvoeten en doorgezakte voeten; velen worden geplaagd door uitzakkende darmen en opgezette bloedvaten, aambeien. Een hernia is ook zo?n uitpuiling. Van de rechtopstaande ruggengraat krijgen o.a. de onderste wervels het zwaar te verduren. De zachte tussenwervelschijven worden van hun plaats gedrukt en knellen zenuwen af met alle nare gevolgen van dien.

 

Vraag 19: Als je tegen een kopje koffie tikt terwijl je er poedermelk bij doet, verandert de toonhoogte. Hoe komt dat?

  • Omdat er extra lucht in de koffie komt, verandert de voortplantingssnelheid van het geluid in het kopje

Er is lang op dit probleem gestudeerd, in 1969 losten wetenschappers van het Instituut voor Geofsyica en Planetaire Natuurkunde in San Diego (VS) het probleem op.

Melkpoederdeeltjes die in de koffie worden gegooid, hebben aan hun oppervlakte heel veel kleine luchtbelletjes. In lucht verplaatst geluid zich maar liefst viermaal langzamer dan in koffiewater. Zit dit koffiewater nu vol met talloze luchtbelletjes, dan neemt de snelheid van het geluid in de kop drastisch af. Immers, hoe langzamer geluid beweegt, des te minder trillingen er per seconde voorbijkomen. De toonhoogte of frequentie wordt bepaald door het aantal trillingen per seconde: hoe minder trillingen per seconde hoe lager de toon. Met slechts één lepeltje poeder daalt de toonhoogte al tot wel dertig keer, terwijl de belletjes niet meer dan een honderdste deel van het bakje koffie uitmaken.

 

Vraag 20: Je laat stroop van een lepel afdruipen in een strooppot. Als je de lepel hoog houdt, is de straal dun; als je hem laag houdt, is de straal dik. Wanneer komt er de meeste stroop in de pot?

  • Laag of hoog, het maakt geen verschil

Een straal stroop is te beschouwen als een niet-elastische straal van vallende deeltjes. Dat wil zeggen dat wat de lepel eenmaal verlaten heeft geen invloed meer uitoefent op de achtergebleven stof.

De deeltjes gaan na het verlaten van de lepel steeds sneller vallen (net als losse knikkers). Aangezien de toevoer van deeltjes constant is (we gaan ervan uit dat de lepel in beide gevallen even schuin wordt gehouden), moet de straal naar onderen toe wel dunner worden: er passeren immers evenveel deeltjes per seconde, maar bovenaan vallen ze langzamer. Hoe lager ze komen, des te groter wordt hun snelheid. Omdat het aantal deeltjes gelijk blijft, moet de stroom wel dunner worden naarmate hij sneller gaat. Kortom: bovenin is de straal dik en onderin dun. Uiteindelijk landt er per tijdseenheid evenveel stroop vanaf de hoog gehouden lepel op het bord als vanaf de lage. Alleen de snelle deeltjes uit de dunne straal vallen harder.

Het is eenvoudig met een proefje aan te tonen. Begin met een lage lepel en beweeg hem omhoog; er gaat niet ineens meer of minder stroop van de lepel vallen.