In Stuk volgen we het wel en wee van mensen die getroffen zijn door het noodlot. Hun verhalen worden verteld met behulp van stijlmiddelen die ontleend zijn aan fictie.

Van een afstand bezien is het een reguliere zorginstelling, mooi gelegen in het duinlandschap. De zilte zeelucht, de wind en de meeuwen hebben hier vrij spel. Zelfs wie naar binnen gluurt, ziet in eerste instantie een vertrouwd beeld. Witte jassen, lange gangen, gordijnrails aan het plafond rond de bedden. Maar wie beter kijkt, echt heel goed kijkt, ziet in het revalidatiecentrum een miniatuursamenleving vol mensen die op de grenzen stuiten van hun bestaan.

In Stuk, een noodlotsvertelling in vier delen – een documentaireserie waarin regisseur Jurjen Blick stijlmiddelen gebruikt die ontleend zijn aan fictie – volgen we het wel en wee van een aantal mensen, allen op hun eigen wijze getroffen door het noodlot.

Neem Paul. Van de trap gevallen toen hij ’s nachts struikelde, omdat hij zijn vrouw niet wilde wekken door het licht aan te doen. Of Maaike. Wie bedenkt dat uitgerekend zij met haar man achter de oplegger van een vrachtwagen rijdt met daarop een hoogwerker die niet goed bevestigd blijkt?

Bij scholier Daan deed zich tijdens een operatie een ‘zeldzame medische complicatie’ voor, waardoor hij nu is opgezadeld met een dwarslaesie. En Niels raakte na een hersenbloeding buiten bewustzijn, waarna een deel van zijn schedel verwijderd moest worden. Lijkt het alleen maar zo, of is zijn karakter nu echt veranderd?

tussen de oren

Allemaal moeten ze, bijeengedreven door al die spelingen van het lot, doorlopend hun dromen, verlangens en plannen bespiegelen en bijstellen. Natuurlijk, met hulp van een leger aan therapeuten houden ze zich intensief bezig met hun lichamelijk herstel, maar er gebeurt veel meer met hen.

In de periode die ze hier doorbrengen, ver weg van de dagelijkse besognes, worden ze ook geconfronteerd met de nietsontziende vraag wat ze willen met de rest van hun leven nu bijna niks meer is wat het was. Goed, waar een wil is, is een weg, zelfs als je schaakmat gezet bent door het leven. Maar die grote vraag klinkt steeds luider, genadeloos, met een onverzettelijkheid die niet te negeren valt.

Ook de verzorgers weten dat. Zij hoeven niet lichamelijk stuk te zijn om zich evenzeer af te vragen wat nu precies de moeite waard is in het leven. Wondverpleegkundige Monique bijvoorbeeld. Haar zoon is, net als zij, behept met depressie. Ze klampt zich vast aan een klein en meeslepend leven waarin de gang naar de tattooshop met haar zoon een terugkerend hoogtepunt is. Onderweg stoppen ze altijd bij dezelfde snackbar en eten in stilte hun friet op in de auto. Morgen volgt een nieuwe dag, een nieuwe dag van behendig zigzaggen in de hoop harde confrontaties te omzeilen.

Er hoeft maar iets te gebeuren of het evenwicht is verstoord. Het noodlot schuilt niet altijd in een verkeersongeluk, een fatale val of een hersenbloeding. Het is er altijd, overal. De kunst is, steeds opnieuw, er de dans mee aan te gaan. Op de dansvloer kom je niet ver in rolstoel of op krukken, maar tussen de oren blijkt er veel mogelijk. Dáár gebeurt het. Daar dansen onze hoofdpersonages met hun lot, nu eens verstild en staccato, dan weer vurig en onstuimig.