Iedereen kent de bullshitbaan inmiddels wel. Maar wie dwingt werknemers eigenlijk om onzinnig werk te doen? En kunnen we die bazencultuur niet anders inrichten?
‘Als het goed ging met het bedrijf, dan gingen de geldsluizen open,’ vertelt een voormalig manager bij een groot internationaal bedrijf in de aflevering Mijn bullshitbaan. Er kwamen er meer overleggen, er werden er consultants aangetrokken. Gewoon omdat het kon. Maar het bedrijf werd er niet beter van. Uiteindelijk was het allemaal decorum.’
Iedereen kent ‘m inmiddels wel: de bullshitbaan. Banen waarvan mensen zelf vinden dat ze weinig of niets toevoegen aan de maatschappij. In 2018 ontdekten economen Robert Dur en Max van Lent dat maar liefst een kwart van de werknemers in meer dan veertig landen z’n baan ‘sociaal nutteloos’ vindt, of twijfelt aan het nut ervan.
Maar ook mensen met waardevolle banen - verpleegkundigen, politiemedewerkers, leraren, bouwvakkers - hebben steeds meer last van nutteloze en verplichte taakjes. 'Als ik vroeger een ijsje op de markt wilde halen voor de bewoners, dan moest ik een paar dagen van tevoren een pinpas aanvragen en een handtekening,’ zei een verpleegkundige vorig jaar tegen VPRO Tegenlicht in een artikel over bureaucratie.
Maar wie vertelt deze mensen eigenlijk dat ze dit werk moeten doen? Dat moet dan toch de bullshitbaas zijn. Leidinggevenden die andere mensen dwingen iets anders te doen dan ze eigenlijk zouden willen.
We weten niet beter of we zien de baas in de Westerse cultuur als iemand die anderen vertelt wat ze moeten doen. Soms verdienen zij daarbij tot wel driehonderd keer meer dan normale werknemers. Kan dat niet anders? Kunnen we onze bazencultuur niet op een andere manier inrichten?
'Bazen waren niet rijk, omdat ze geacht werden hun bezittingen aan anderen te geven'
De drie functies van een goede baas
Voor inspiratie kunnen we kijken naar het werk van de bekende Oostenrijks-Amerikaanse antropoloog Robert Lowie. Lowie, die in 1957 overleed, specialiseerde zich in de oorspronkelijke bewoners van Amerika.
De bazen van de meeste Amerikaanse volken konden bevelen niet afdwingen met geweld, zo ontdekte Lowie. In plaats daarvan waren zij aangewezen op hun overtuigingskracht: mensen luisterden alleen naar hun baas wanneer ze daar zin in hadden. De managers en bestuurders van deze Amerikaanse volken waren dan ook vooral ‘chief’ in naam, en hadden eigenlijk maar drie echte functies.
1. Bazen moesten bemiddelen bij ruzies;
Meestal konden bazen daarbij geen straf uitdelen, oordelen als rechters, of enige militaire functie uitoefenen. De nadruk lag op het stichten van vrede. Bazen van de Winnebago, een volk oorspronkelijk uit Michigan, gingen soms zelfs zo ver dat ze zichzelf verwondden met spiezen en openlijk door het dorp liepen, naar de familie van een vermoord persoon. Zelf hadden de chiefs de moord niet gepleegd, maar ze hoopten zo compassie op te roepen en verdere ruzie te voorkomen. Tip voor kabinet Rutte IV?
2. Bazen moesten mensen in nood helpen
Bazen waren niet per se rijk, omdat ze geacht werden hun tijd of bezittingen aan anderen te geven wanneer die het nodig hadden. Feesten geven, voedsel of kleding doneren, gezinnen van afwezige jagers onderhouden of wezen adopteren. Het hoorde allemaal bij het takenpakket van de baas.
3. Bazen moesten kunnen inspireren
Bazen moesten goede speeches kunnen geven om de harmonie en goede sfeer te bewaken, en kennis over te dragen. Of zoals de Havasupai in Arizona zeiden: ‘een baas is niet degene die praat, maar degene die praat is de baas.’
Hoewel veel Amerikaanse samenlevingen op het eerste gezicht autoritair leken, met ingewikkelde structuren van chiefs en andere functionarissen, bestond er in werkelijkheid een grote mate van vrijheid. Naar bazen hoefde je niet per se te luisteren en in principe was je vrij om te gaan en staan waar je wilde. Dat werd nog eens versterkt door de sociale verplichting - nog steeds aanwezig op veel plekken - om vreemden altijd gastvrij op te vangen en te voeden. Die verplichting strekte zich uit over honderden kilometers en werd beantwoord door samenlevingen die niet eens dezelfde taal spraken.
Vergelijk dat eens met onze huidige samenlevingen. Dat deed de beroemde antropoloog David Graeber (tevens munter van de term ‘bullshitbaan’) in het boek The Dawn of Everything, dat hij samen met archeoloog David Wengrow schreef. Graeber merkt op: ‘Burgers hebben het recht om overal naartoe te reizen - mits ze geld hebben voor transport en accommodatie. Ze zijn vrij om de willekeurige bevelen van leidinggevenden te negeren - tenzij ze een baan nodig hebben. Je zou dus kunnen zeggen dat de Wendat nepbazen hadden en echte vrijheden. Ondertussen hebben de meeste van ons vandaag de dag echte bazen en nepvrijheden.’
Graeber vervolgt: ‘De Hazda, de Wendat of de Nuer waren niet zozeer geïnteresseerd in het recht om te reizen, maar eerder in de mogelijkheid om daadwerkelijk te reizen (vandaar dat vrijheid werd geframed als een verplichting om vreemden gastvrij te behandelen). Wederkerigheid, wat tegenwoordig vaak communisme wordt genoemd, werd gezien als een noodzakelijke voorwaarde voor individuele autonomie.’
‘Hoe minder ik me met het bedrijf bemoei, hoe beter het gaat'
In situaties waarin dat handig was, zoals in oorlogstijd of in het jachtseizoen, waren er binnen Amerikaanse samenlevingen overigens wel degelijk autoritaire bazen. Toch merkt Robert Lowie op dat de autoritaire baas een atypisch verschijnsel was in Noord-Amerikaanse samenlevingen.
Graeber en Wengrow betogen in hun boek dat pre-moderne samenlevingen, anders dan de huidige Westerse, over een groot organisatorisch vermogen beschikten. Veel samenlevingen konden per seizoen overschakelen op een andere politieke structuur: de ene keer hiërarchisch, de andere keer (bijna) anarchistisch. Dat maakte het voor mensen makkelijker om andere werelden voor te stellen. Het politieke bewustzijn was dan ook hoog. Wij daarentegen lijken te zijn vastgelopen; we kennen nog maar één systeem.
Goede leiders in Nederland
Terug naar Nederland. Zijn er hier voorbeelden van goede leiders die hun werknemers niet opzadelen met onzinnig werk? In 2015 volgde VPRO Tegenlicht René Kesselaar, eigenaar van bouwbedrijf Kesselaar & Zn in Alkmaar. Kesselaar is zelf amper op de werkvloer omdat zijn werknemers alles zelf regelen. ‘Hoe minder ik me met het bedrijf bemoei, hoe beter het gaat,’ zo vertelt Kesselaar vanuit de auto. Hij komt net terug van vier dagen golfen.
Als onderaannemer kwam Kesselaar soms met een gevoel van onmacht terug van zijn klussen. Direct contact met de opdrachtgever bestond niet in de bouwwereld en alles moest via een hoofdaannemer op kantoor geregeld worden. Bouwplaatsen werden ingericht zonder inspraak van de mensen die er moesten werken. Projecten werden vaak te laat opgeleverd.
Nu hij zelf de baas is gaat het anders. Kesselaar baseert zijn filosofie op rugby: een gameplan maak je samen, en dan ga je er met z'n allen voor. Zijn werknemers maken onderling afspraken, stellen offertes op en onderhouden zelf contact met opdrachtgevers. Ze zitten aan tafel bij het inrichten van de bouwplaats, zodat ze zelf kunnen bepalen waar alles komt te staan.
Tekst loopt door onder video
Elk jaar zit Kesselaar samen met zijn mensen rond de tafel om de strategie van het bedrijf te bepalen. Willen we ons richten op duurzaamheid? Willen we groeien? Kesselaar: ‘Dan geven ze bijvoorbeeld aan: als het drukker wordt, dan redden we het niet meer.’ Nieuwe werkkrachten melden zich overigens vaak uit eigen beweging bij Kesselaar & Zn.
In de hal van het bedrijf hangt een groot scherm. Daar kunnen mensen zien wat de omzet is, het ziekteverzuim, wat iedereen verdient. Kesselaar: ‘Dan weten ze dat het goed gaat.’ Het bedrijf is de afgelopen jaren flink gegroeid.
De meeste bazen zitten op hun eigen apenrots, vindt Kesselaar. Die vinden zichzelf de beste. ‘Ga niet boven mensen staan,’ adviseert hij. Wat Kesselaar verder doet? ‘Vissen. Ik ben gek op vissen.’