de nieuwe warmtewet: publieke warmtenetten maar wel grootschalig en top-down

De energietransitie biedt een unieke kans om burgers onafhankelijker te maken via lokale energievoorzieningen. Toch lijken de ambtenaren en politici die de warmtetransitie vormgeven het top-downdenken niet van zich af te kunnen schudden.

Tekst Daan Kuys Beeld Fien Leeflang, 19 mei 2025

Warmtenetten hebben een draak van een reputatie. Voornaamste reden? De bestaande warmtenetten van de vijf grote warmtebedrijven, Eneco, Vattenfall, Ennatuurlijk, HVC en Stadswarmte Purmerend, zijn duur. 200 euro per maand betalen voor verwarming terwijl je in een goed geïsoleerd huis woont: het is niet ongebruikelijk. Ter vergelijking: met een individuele warmtepomp in een goed geïsoleerd huis met zonnepanelen kan dat nu nog prima nul euro zijn. Een verschil van 2400 euro per jaar. 

Toch hebben warmtenetten een enorme potentie. Voor dichtbevolkte gebieden is het vaak een betere oplossing dan wanneer iedere woning apart iets moet verzinnen, wat dan vaak een warmtepomp wordt. Het elektriciteitsnet bijvoorbeeld hoeft dan minder versterkt te worden. Niet voor niets heeft het Planbureau van de Leefomgeving (PBL) becijferd dat meer dan drie van de acht miljoen woningen in Nederland op een warmtenet aangesloten zouden kunnen worden.

Voor de Nederlandse woning- en zonnepanelenbezitter kan een warmtenet het einde van haar salderingszorgen betekenen. Met zogenaamde vierde en vijfde generatie warmtenetten kun je overtollige elektriciteit van je zonnepanelen in de zomer opslaan als warmte in grond, om die vervolgens in de winter te gebruiken om je huis te verwarmen. Het grote probleem van de energietransitie, het weers- en seizoensafhankelijke aanbod van elektriciteit, zou daarmee eindelijk serieus worden aangepakt. 

Maar of deze nieuwe warmtewetten een goede kans krijgen, hangt deels af van een belangrijk wetsvoorstel dat dit voorjaar door de Tweede Kamer behandeld wordt, en hoe lokale overheden die wet gaan gebruiken.

twee soorten warmtenetten

Er zijn grofweg twee soorten warmtenetten die met de wet gestimuleerd zouden kunnen worden: vierde en vijfde generatie warmtenetten aan de ene kant. Dat zijn de warmtenetten waarmee je zomerse energie kan opslaan en gebruiken in de winter voor verwarming. Efficiënt dus, maar ook goedkoper in aanleg dan het andere soort warmtenetten. Deze netten worden nu nog mondjesmaat ontwikkeld door actieve burgers die het goed voor zichzelf willen regelen, een enkele gemeente en hier en daar een pilotproject van een van de grote energiebedrijven. De projecten beginnen vaak kleinschaliger, maar kunnen wel makkelijker op elkaar worden aangesloten.

Het andere soort warmtenetten zijn de zogenaamde derde generatie warmtenetten. Die hebben de meeste burgers nu. Deze netten draaien veelal op de oude energie-infrastructuur van kolen- en biomassacentrales, en afvalverbrandingsovens. Deze huidige netten zijn veel grootschaliger, bieden geen koeling noch opslag met elektriciteit, en zijn vooral: duur. Nergens anders in het buitenland zijn warmtenetten zo duur als in Nederland. In Nederland zijn de prijzen twee tot drie keer zo hoog als in andere landen. 

Dat komt omdat eigenaren zoals Eneco en Vattenfall gebruik maken van een verouderde wet. Daarin is ooit bepaald dat het tarief van warmte gelijk moet zijn aan de prijs van het toen zeer goedkope gas. Toen de prijs van gas steeg, stegen de warmtenettarieven op wonderbaarlijke wijze mee.

Tariefvergelijking warmtenetten tussen landen. Bron: TNO / Pieter Verstraten

de nieuwe warmtewet

Een doorn in het oog van voormalig minister voor Klimaat & Energie, Rob Jetten (D66), die hoge tarieven. Zijn wetsvoorstel (Wet collectieve warmtevoorziening) dat dit voorjaar door opvolger Sophie Hermans (VVD) door de Kamer geloodst moet worden, bepaalt daarom dat warmtetarieven gebaseerd moeten zijn op de kostprijs, plus een beetje extra om tegenvallers op te vangen. Warmtebedrijven worden verplicht inzage te geven in hun prijsopbouw.

De nieuwe warmtewet regelt nog iets belangrijks. Op termijn moeten alle warmtebedrijven van grote warmtenettenvoor minimaal 51 procent in handen van de overheid zijn óf van buurtbewoners die hun eigen wijk of buurt van warmte voorzien. Warmte is een ‘nutsvoorziening met een vitaal karakter’, zo oordeelde Jetten. Te belangrijk om over te laten aan de grillen van winstgedreven partijen. 

Vooral deze twee bepalingen in het wetsvoorstel moeten de huidige verziekte markt flink opschudden, het vertrouwen in warmtenetten herstellen en zo de transitie naar warmtenetten een nieuwe impuls gaan geven.

het grote minpunt van de wet

Het wetsvoorstel wordt door veel gemeentes gezien als ruggensteun voor hun warmtetransitieplannen, toch is hij allesbehalve zaligmakend. De spelregels in die wet zijn volgens experts sterk gericht op grootschalige warmtebedrijven. ‘De wet lijkt geschreven met het idee dat we maar vijf of zes warmtebedrijven krijgen in Nederland, die allemaal op dezelfde manier warmte leveren uit grote warmtebronnen,’ zegt Annelies Huygen, econoom en hoogleraar ordening van energiemarkten.  Zo schrijft de wet voor dat er alleen staatsdeelname in regionale warmtebedrijven mag zijn. Dit maakt de financiering van lokale warmtebedrijven een stuk lastiger.

Zorg is er vooral op de zogenaamde 'warmtekavels': gebieden die de gemeente aanwijst waar partijen voor 20 of 30 jaar een warmtenet mogen beginnen. Gemeenten kunnen namelijk hetzelfde warmtetarief hanteren binnen een warmtekavel, ook als daar verschillende warmtenetten in zitten. Dat maakt het verleidelijk voor gemeenten om grote kavels te gaan hanteren, want gelijke tarieven lijken makkelijker uitlegbaar richting inwoners. 

De praktijk in Denemarken toont echter aan dat kleine kavels tot meer transparantie in de bedrijfsvoering en tot lagere kosten leidt, en daarmee tot meer draagvlak. ‘Vanuit coöperatieve warmtenetprojecten zien wij dat bewoners geen moeite hebben als warmtetarieven verschillen binnen een gemeente, zolang de tarieven maar betaalbaar, transparant en uitlegbaar zijn', zegt Ilonka Marselis daarover. Zij is strategisch adviseur bij Energie Samen, de landelijke organisatie die energiecoöperaties ondersteunt. 'Die transparantie en uitlegbaarheid bereik je beter met kleinere warmtekavels en lokale warmtebedrijven. Daar moet wel ruimte voor blijven.’ 

Energie Samen is blij dat de wet weliswaar ruimte biedt voor lokaal eigendom van warmtenetten, maar is bang dat in de praktijk richting grote kavels en regionale warmtebedrijven zal worden gestuurd. ‘En dat terwijl de ervaring in aardgasvrije wijken aantoont dat directe zeggenschap en betrokkenheid van eindgebruikers dé grote succesfactor is voor warmtenetten in bestaande bouw,' aldus Marselis.

Eind vorig jaar verscheen een adviesrapport dat van minister Hermans moest onderzoeken hoe ‘de uitvoeringskracht van de nu nog private warmtebedrijven behouden kan blijven’. Het advies: bovengemeentelijke partijen zoals het Rijk, netbeheerders, provincies en pensioenfondsen moeten de private partijen overnemen, vier regionale warmtebedrijven vormen en zo de warmtenet-aansluitingen in Nederland verder opschalen. De kennis en infrastrucuur van de verouderde derde generatie warmtenetten moet worden meegenomen naar de nieuw te vormen publieke maar grootschalige warmtenetten.

lokaal is beter dan regionaal

Terwijl de stemming in de Tweede Kamer nadert, ligt niet de kavelbepaling onder vuur, maar de bepaling over het publieke eigendom. De grote commerciële warmtebedrijven zijn sinds het voorstel gestopt met nieuwe investeringen. Momenteel ligt 90 procent van de geplande nieuwe warmtenet-aansluitingen stil.

Ook Kamerlid Silvio Erkens (VVD) ziet het publieke meerderheidsaandeel liever verdwijnen. 'Ik ben niet tegen een grotere publieke rol, maar dat zou bijvoorbeeld ook een minderheidsaandeel van 20 procent kunnen zijn,' zegt hij tegen VPRO Tegenlicht.

Erkens vindt het jammer dat er nu een discussie over eigenaarschap ontstaat, ‘terwijl het eigenlijk over betaalbaarheid moet gaan. De mensen met ervaring, die leren hoe het steeds beter en goedkoper kan, die stoppen er nu mee. Tegelijkertijd moeten gemeentes hun eigen organisaties optuigen en kennis en ervaring opdoen met de aanleg van warmtenetten. Dan wordt het risico op kostenoverschrijdingen wel erg groot.’

Erkens denkt dat betaalbaarheid uiteindelijk gerealiseerd wordt door standaardisering en schaalgrootte. ‘Want dat is gewoon de realiteit’.

Toch is het maar de vraag of schaalgrootte inderdaad de goedkoopste, duurzaamste en snelste route is. Huygen pleit juist voor die lokale warmtenetten, waar je heel nauwkeurig kijkt welke energiebronnen er in een wijk aanwezig zijn en die je zoveel mogelijk met elkaar verbindt. Denk dan aan restwarmte van scholen, ziekenhuizen of woningen, maar bijvoorbeeld ook oppervlaktewater dat toevallig in de buurt ligt. Warmte, koeling en elektriciteit worden met elkaar geïntegreerd.

Hoewel er nog veel doorontwikkeld moet worden, denkt Huygen dat deze vierde en vijfde generatie warmtenetten uiteindelijk veel goedkoper, sneller en duurzamer zullen zijn. Om kleinschalige lokale bronnen met elkaar te verbinden zijn kleinere en goedkopere buizen nodig die sneller de grond in gaan. Ook zijn deze netten makkelijker met elkaar te verbinden en dus snel uitbreidbaar: eerst de utiliteitsgebouwen met elkaar verbinden, daarna de gezinswoningen, bijvoorbeeld. Lokale bronnen zoals oppervlaktewater of de restwarmte van de koeling van de sportschool, zijn bovendien duurzamer dan energiecentrales die werken op kolen, gas of biomassa. 

Volgens Huygen hebben we geen schaalgrootte nodig maar repliceerbaarheid. 'Grote bedrijven zijn over het algemeen minder goed in innovatie. We hebben juist veel kleine warmtebedrijven nodig, die tarieven met elkaar kunnen vergelijken en van elkaar kunnen leren. In Denemarken zet de toezichthouder ieder jaar de tarieven van alle 350 warmtebedrijven op een rij. Bedrijven kunnen dan zien: ben ik duur of goedkoop? Als je duur bent, word je daar op aangesproken.’