Inleiding geschreven door de maker Roel van Broekhoven.

In 1947, vlak na het einde van de Tweede Wereldoorlog vertrokken vier broers van mijn moeder naar Zuid-Afrika. Ze hadden nog even getwijfeld over Canada en Australië, maar het werd Kaapstad. Ze golden als helden in de familie,  hun besluit om te proberen een beter leven op te gaan bouwen in een vreemd  en ver land wekte alom bewondering. Ik moet vaak aan ze denken als ik weer eens in een discussie over vluchtelingen beland. Vooral als het begrip "economische vluchteling" valt. Wat waren zij anders dan economische vluchtelingen en gelukzoekers? Woorden die vandaag de dag een negatieve lading hebben gekregen. Die beelden oproepen van profiteurs en klaplopers.

Er is natuurlijk wel een groot verschil: mijn ooms gingen na een uitgebreide screening met toestemming van de Zuid-Afrikaanse overheid. Die toestemming kan de Tunesiër die naar Italië reist niet verwachten. Europa zit op slot. We schijnen vol te zijn.

Ik wilde al een tijd een film maken over ‘de andere kant’; over het begin van de vlucht naar een betere toekomst. Met het eind worden we dagelijks geconfronteerd, op televisie en in politieke debatten met verongelijkte angstige medeburgers en politici die voortdurend achter de feiten lijken aan te lopen. Dus hoe het afloopt met de gelukszoekers, dat weten we. Hij of zij is een probleem waar we nog even geen loket voor hebben gevonden. Maar hoe begint zo'n reis naar Europa? Hoe lang wik en weeg je voor je je geld aan de mensensmokkelaar toevertrouwt? Wat weet je van je bestemming, wat vinden je vrienden en je familie?

Nou zal dat van geval tot geval nogal verschillen. Iemand uit Ethiopië heeft ongetwijfeld totaal andere beweegredenen, dan iemand uit het veel rijkere Noord Afrika.

In die zin kwam het goed uit dat de verdronken man op de foto duidelijk een Noord-Afrikaan is en niet een voor de honger, onderdrukking en oorlog gevluchte Afrikaan. Die laatste krijgt als het goed is gewoon asiel (ja ik weet dat het vaak "niet goed" is, maar toch). Die ander, die gelukszoekers van over heel de wereld, die niet omkomen van de honger, die niet bang hoeven te zijn voor marteling of stammenstrijd, die gelukszoekers doen wij af als "economische asielzoekers". En de pech voor hen is dat wij niet op economische vluchtelingen zitten te wachten. Soms wel, als de komkommers geplukt moeten, of het huis schoongemaakt. Maar dat is niet lang genoeg voor een verblijfsvergunning. De economische gelukszoeker van nu is dus een stuk slechter af dan mijn ooms in 1947. Hij weet dankzij televisie en internet veel beter dan mijn ooms toen wat wij wel hebben en hij dus mist. Maar hij weet ook dat hij alleen illegaal van die welvaart zijn graantje mee mag pikken.

Het weerhoudt ze er niet van om toch te gaan. De Tunesiër van de foto kwam in Sicilië terecht. Daar keken ze er niet van op, dat hij naar Italië kwam voor een beter leven. De meeste Sicilianen zijn zelf net terug uit New York. Maar ook zij hadden het geluk dat ze, als ze maar lang genoeg wachtten legaal het land in mochten. Die kans is er niet meer voor de gelukszoekers van nu. "We hebben ze wel nodig", zeggen de Siciliaanse boeren, "hard nodig. Maar niet allemaal". Ook Sicilië schijnt vol te zijn.

Waar het toe leidt werd pijnlijk duidelijk tijdens het maken van de twee afleveringen van "de Foto". Niet honger is de grote drijfveer voor de meeste Tunesiërs, niet het onplezierig politiek klimaat in hun land. Hun grootste drijfveer is de (door werkeloosheid ingegeven) verveling. Wie ooit nog in Tunesië aan het strand gaat liggen zou een klein reisje naar het binnenland moeten maken. Niet voor 12 uur 's middags, want dan slaapt iedereen nog. Maar daarna is het verhaal op elke straathoek te vinden.

Zoals op het kerkhofje van het plaatsje Hakaima, waar we op zoek naar de man van de foto terechtkomen. Daar liggen 4 van de 14 verdronken opvarenden van het rampentochtje van 22 september vorig jaar. Eén ervan zou de man van de foto zijn. Rondom de versgedolven graven is het elke middag een geren en geschreeuw van jewelste: de jonge mannen uit het dorp vinden elkaar voor hun dagelijks potje voetbal. Vrijwel allemaal hebben ze de afgelopen weken geld betaald aan de smokkelaar, die ze een gouden toekomst in Europa in het vooruitzicht stelt. Bijna allemaal probeerden ze de oversteek al eerder. Bijna allemaal kennen ze alle quizprogramma's van de Rai uno. Bijna allemaal geloven ze hun familieleden niet die al in Italië in de kasden werken en waarschuwen dat het er helemaal niet zo leuk is. Bijna allemaal hebben ze die droom van een beter leven en geen oom met spijt in Italië die die droom kan verstoren, noch de nieuwe graven aan hun voeten van hun vrienden, die de overkant niet haalden. De keus is simpel: Of je nou onderweg doodgaat door verdrinking of hier door verveling, dood ga je toch. Overmoedige jongensromantiek.

Maar ze zagen ze komen elke zomer; de geluksvogels die Italië gehaald hebben en hun vakantie thuis komen vieren. In glimmende tweedehands Fiats rijden ze de autoloze dorpen binnen. De kofferbak vol begerenswaardig koopwaar. Aan de randen van de dorpen laten ze nieuwe huizen bouwen, mooier en groter dan wat er tot nu toe gebouwd is. En de chronologie in dit Noord-Afrika is duidelijk. Een man moet eerst een huis, dan pas krijgt hij een vrouw. En denk niet dat ook maar iemand in Tunesië durft te opperen dat het misschien ook best een keertje andersom kan. Eerst een vrouw dan een huis. Dus blijven ze komen, die mannen van rond de twintig. Die Middellandse zee over, in wrakkige bootjes. Desnoods drijvend op hormonen alleen.