Hoewel de beeldvorming rond ‘Marokkaanse’ jongeren en het maatschappelijke debat gerust eenzijdig en bij vlagen ronduit racistisch kan worden genoemd, is er wel wat aan de hand met de groep. Uit vele statistieken blijkt dat ‘Marokkaanse’ jongeren vaker in aanraking komen met politie en justitie dan andere groepen. Er is dan ook veel onderzoek gedaan naar waarom juist deze jongeren oververtegenwoordigd zijn in de statistieken. Een deel kan verklaard worden uit de maatschappelijk achtergestelde positie van de groep, maar deze verklaring is vaak niet afdoende. Een ‘culturele’ verklaring ligt voor de hand. In het maatschappelijke debat over overlast en criminaliteit van deze jongeren gaat het vaak over ‘hun cultuur’ en wordt al snel de conclusie getrokken dat het gedrag ‘typisch Marokkaans’ is. Zo zou de eercultuur van het Rifgebergte, waar de familie van deze jongens vaak vandaan komen, een oorzaak zijn voor hun gedrag. Jan Dirk de Jong vindt dat deze ‘culturele’ verklaring tekort schiet. In zijn etnografisch onderzoek naar opvallend delinquent groepsgedrag van ‘Marokkaanse’ jongens onderzoekt hij waar het gedrag van de jongens vandaan komt.
Kapot moeilijk
‘Kapot Moeilijk’ is de toepasselijke titel van zijn onderzoek dat ook als boek uitgebracht is. Als je kapot moeilijk bent, dan ben je lastig, een linke jongen - wat geen slechte maar juist een erg goede eigenschap is in de ogen van de ‘Marokkaanse’ jongeren in Slotervaart. De term ‘kapot moeilijk’ is onderdeel van de straattaal van de jongeren. Een taaltje dat past bij de eigen straatcultuur, een cultuur waar andere normen gelden dan in de dominante samenleving. Het boek staat vol met citaten van de jongens met wie De Jong heeft opgetrokken – wat het een zeer leesbaar, soms hilarisch boek maakt. Maar de typische citaten en interessante verhalen over de jongens en de groepen waarmee ze een beetje op straat hangen en ongein uithalen, gaat niet ten koste van de inhoud en het wetenschappelijk inzicht in de dynamiek van het gedrag van de jongeren.
Het leven op straat
Het begint ermee dat jongeren in Overtoomse Veld veel op straat hangen. Soms om de thuissituatie te ontvluchten maar vooral omdat op straat meer te beleven valt. Er zijn weinig aantrekkelijke alternatieven vergeleken met wat de straat hen biedt. Belangrijke basisbehoeftes voor jongeren, erkenning, vermaak en veiligheid, zien ze daar vervuld.
Erkenning krijgen ze van de andere jongeren waar ze op straat mee rondhangen. In de maatschappij hebben ze een lage status, maar als ‘jongen van de straat’ heb je tenminste nog een status in de buurt. Een groot deel van de groepsactiviteiten die De Jong beschrijft bestaat dan ook uit elkaar eindeloos uitdagen, streken om zich te bewijzen en irritant gedrag dat goed ligt in de groep. ‘Fout’ gedrag levert respect op van andere straatjongens. En ze hebben er natuurlijk plezier in. Veel van het gedrag dat anderen als uiterst problematisch ervaren zien zij zelf vaak als een ‘lolletje’, een beetje kloten, gewoon een grap. Het vertier en de avonturen liggen op straat. De Jong wijst erop dat het deel uitmaken van een groep de jongens ook veiligheid biedt. Een groep vrienden komt voor je op. Maar dan moet je jezelf wel bewijzen voor die groep, laten zien dat er met jou niet te spotten valt. Zoals de jongens het verwoorden, dat je ‘schijt’ hebt. Vervolgens veroorzaakt precies dat gedrag weer onveiligheid in de wijk – eigenlijk een vicieuze cirkel. De loyaliteit aan de groep veroorzaakt onbedoelde en door geen enkel individu van de groep van te voren bedachte gevolgen.
Wij tegen hun, de Mocro's tegen de Kazen
Jan Dirk de Jong observeert tijdens zijn etnografisch onderzoek dat probleemgedrag met name voortkomt uit processen van groepsvorming en de gedragsafstemming van de groep ten opzichte van elkaar. Ook de vijandigheid jegens andere groepen, de sterke wij-zij verhoudingen zijn een onderdeel van die groepsdynamiek.
De jongens beschouwen zichzelf vooral als ‘Mocros’, Marokkanen. Ze sluiten zich aan bij andere Marokkaanse jongeren omdat ze het gevoel hebben dat ze hier geaccepteerd worden en makkelijker aansluiting hebben. Er heerst rivaliteit met andere groepen. Veel 'Hollanders', door hen ook wel 'kazen' genoemd, worden als slappelingen gezien. In één van de vele citaten die in het boek zijn verwerkt wordt het treffend verwoord door een van de jongens:
“Kijk, wij zijn hard, weet je. Gewoon bikkel. Ik heb ze (klappen) uitgedeeld, maar heb ze ook ontvangen. Wullah! (ik zweer het je) Ik heb ze ontvangen….Maar wij, kijk, de volgende dag ben ik gewoon weer op straat. Ga ik gewoon weer naar m’n werk, weet je, ik heb schijt. De meeste Hollanders? Die moet eerst naar de psychiater ofzo. Die heeft gelijk trauma, alles. Voor ons…Is normaal, weet je.”
Maar tegelijkertijd bevinden zich verschillende achtergronden in de straatgroepen die Jan Dirk de Jong tegenkomt. Het gaat er toch vooral om dat je hard bent. Hollander, Surinamer of Marokkaan; de regels zijn die van de straat. Andere mores gelden niet. Eigenlijk helemaal niet zo verschillend van de meeste ‘white trash’ achterstandsbuurten. Tijdens het lezen herinner ik me vaak de manier van doen van de jongeren in de achterstandswijk naast de wijk waar ik opgroeide. Hetzelfde irritante gedrag, het uitdagen, continue elkaar opjutten. Voor mij en mijn vrienden waren het de irritante ‘Sjonnie en Anita’s’ van de Bloemwijk en soms liep ik liever een blokje om als ik geen zin had in de confrontatie met hun etterige gedrag.
Een jongen van de straat.
Het probleem is, kortom, dat je jongeren voor erkenning, plezier en veiligheid vooral zijn aangewezen op de groepen op de straat. Het probleemgedrag wordt vervolgens veroorzaakt door de gedragsregels van de straatcultuur van een achterstandswijk, niet de Marokkaanse of islamitische cultuur. Jan Dirk de Jong geeft inzicht in deze straatcultuur, de waarden die hier belangrijk worden gevonden en de groepsdynamiek die een belangrijke rol speelt in het gedrag van de jongeren. Ook hij ziet een gebrek aan toezicht van ouders of buurtgenoten als een probleem. Het goedbedoelde georganiseerde buurtwerk biedt vaak geen alternatief omdat ze de jongens teveel regels opleggen en de activiteiten voor de jongens als weinig interessant of niet stoer genoeg worden ervaren. Ze hebben weinig respect voor de goedbedoelende welzijnswerkers, die er in de ogen van de jongens toch niets van snappen en bovendien hun testen vaak niet doorstaan.
Vandaar dat het voor Saïd Bensellam beter mogelijk is iets met de jongens aan te vangen. Hij was in het verleden één van hen, en heeft in zijn bokscarrière en portierswerk al bewezen ‘kapot moeilijk’ te zijn. Misschien kan hij de jongens in de Kolenkitbuurt ook de erkenning, het vertier en de veiligheid bieden die ze anders bij de straatjongens halen.
Kapot Moeilijk. Een etnografisch onderzoek naar opvallend delinquent groepsgedrag van ‘Marokkaanse’ jongens. Jan Dirk De Jong. Uitgeverij Aksant
(Door Sanne Stevens)