VPRO Gidsartikel

De smerigste lucht, de vuilste rivieren, de hoogste afvalbergen en de meeste eco-doden: zoals alles in China kent ook het milieuverhaal enkel superlatieven. Alles en iedereen kampt met de gevolgen van de razendsnelle economische opkomst. De regenmakers is een onderzoeksjournalistieke documentaire over de teloorgang van het Chinese milieu, verteld in portretten van vier burgeractivisten. Maker Floris-Jan van Luyn was zes jaar NRC-correspondent in China.

Met een behulpzaam gebaar wijst de vrouw in uniform naar het open treinraam. Het is hartje zomer en het staat wijd open. Het voorbijrazende landschap erachter is overdonderend in woekerend groen. De menselijk malaise is nog nooit zo ver weg geweest. Met een gangetje tachtig ziet de wereld er bepaald vriendelijk uit. Weg de lange wachtende rijen, weg de dringende massa, weg de weigerachtige bureaucratie. Het is 1989 en mijn eerste kennismaking met China. Als een verantwoordelijk wereldreiziger heb ik de verpakkingen van mijn instant noodles, gepreserveerde groenten, lycheeschillen en pakjes kokosmelk in de 56 uur van Canton naar Kunming netjes in een plastic zakje verzameld om die, bij het ontbreken van een afvalbak, later in te leveren bij de treinwacht. Maar als die even voor aankomst vriendelijk lachend haar opwachting maakt en de vragende blik in mijn ogen leest, wijst ze resoluut naar het open raam. ‘Daar is de afvalbak,’ zegt haar vinger, die voor de plechtige gelegenheid van de inspectie in een witkatoenen handschoen is gestoken.

Verbijsterd reik ik de hand het zakje aan, die het pardoes door het raam richting het razende zomergroen keilt. Na gedane zaken knikt de vrouw goeiig in mijn richting, als had ze willen zeggen dat ze me graag van dienst is geweest, maar dat ik het de volgende keer gewoon zelf mag doen, en wel meteen – dus niet eerst verzamelen, maar direct door het open raam de wijde wereld van de Volksrepubliek China in.

Stof en roet

Twintig jaar later is de betekenis van het open raam dat de afvalbak van China is, goed te zien. De smerigste lucht, de vuilste rivieren, de hoogste afvalbergen en de meeste eco-doden: zoals alles in China kent ook het milieuverhaal enkel superlatieven. Alles en iedereen kampt met de gevolgen van de razendsnelle economische opkomst. Nergens is het milieuprobleem zo groot als daar. En als de wereld er nu al niet mee te maken heeft, dan krijgt zij het wel. Vervuiling immers, kent geen grenzen; aan de Amerikaanse westkust zijn de stof- en roetregens die vanuit China worden aangevoerd niet eens uitzonderlijk meer.

En zo gaat een halve natie, na het stampend op gang gekomen wonder van de kapitalistische autocratie, met zwarte longen en kuchend door het leven. Met dank aan de rigide leiders van het land die zich decennialang hebben kunnen verschuilen achter het zelf aangemeten recht op vervuiling, onder het motto: het Westen heeft jarenlang vervuild ten kosten van het welzijn van de wereld – nu is de beurt aan ons.

Met dat ontnuchterende gelegenheidsargument in de aanslag heeft China de afgelopen decennia grenzeloos vervuild. Totdat Chinese economen erachter begonnen te komen dat de kosten van vervuiling de baten van vooruitgang wel eens teniet zouden kunnen doen. Niet de menselijke maat, maar de economische groei heeft de doorslag gegeven. Die doet het economisch wonder kraken in z’n voegen, met een wankel fundament dat op vuilnis, en verstikkende uitstoot is gebaseerd.

In die zin is de snelle opkomst van China een zegen en een vloek. Zonder de nieuwe welvaart, die vies is en vervuilt, was er nooit een Chinese milieubeweging ontstaan. En zonder die vooruitgang had China in 2008 nooit over een ministerie van Milieu, vol klinkende voornemens, beschikt.

De smaak van verf

Het gaat goed met China. Het gaat slecht met China. Dat is de dubbele realiteit van de opkomende grootmacht die China heet. Jawel, aan het straffeloos de wereld in slingeren van alles wat iemand ooit een dienst heeft bewezen, is paal en perk gesteld. En nergens in de Derde Wereld zijn de straten schoner dan in de grote steden van China.

Toch is het Chinese milieukwestie geen eenduidige verhaal. Goed en kwaad laten zich minder makkelijk traceren dan graag wordt gedacht. Het weefsel van factoren die invloed hebben op het milieu is duister en complex – behalve dan door de ogen van de burgers die er mee te maken hebben.

De regenmakers gaat over zulke burgers. Die proeven de vervuiling en slapen er niet van. Die vissen, verbouwen en produceren in de zure lucht van een chemische fabriek of een vuilverbrandingsoven, en verkopen aan klanten die naderhand klagen over de smaak van verf, gezichtscrème of diesel. Voor de kuchende man van de straat zijn de nieuwe voornemens van het kakelverse milieuministerie onvoorstelbaar en vreselijk ver weg. Hij heeft leren balanceren op de overtreffende trap van uitstoot die zijn weerga niet kent. En toch wijst geen van hen beschuldigend in de richting van het centrale partijbestuur dat het tenslotte toch allemaal heeft geïnitieerd. ‘Met de leiders in Peking is niets mis,’ zegt vissersvrouw Wei Dongying in De regenmakers, met de stelligheid van een misthoorn. ‘Denk je dat ze in Peking weten wat er hier gebeurt?’

Wei slaat de spijker op z’n kop. Weten ze in Peking wel wat er in het land gebeurt? Het antwoord, zo blijkt, is een verbijsterend nee. De centrale regering kondigt af en verbiedt, strijdt in woorden en in wetten, maar in de regio is haar invloed amper voelbaar. Nooit eerder heeft Peking zo weinig van doen gehad met het zorgwekkende reilen en zeilen in alle hoeken en gaten van het Groot Chinese Rijk.

Aan de hoogste bieders

De oorzaak voor die nieuwe onmacht ligt in de jaren negentig. Onder invloed van de opmars van het grootkapitaal liep de Chinese staatseconomie op haar laatste schreden. Daarom kregen de lagere overheden de opdracht voortaan zelf naar inkomsten op zoek te gaan. Dat heeft geresulteerd in een explosie van ondernemerschap, met de lokale overheid als kermisexploitant. Maar de burgers en de boeren hebben er dik voor moeten betalen: land, dat nog altijd de staat toebehoort, is aan de hoogste bieders verpacht, en de bewoners die er dikwijls al jaren hebben gewoond en gewerkt, hebben het nakijken. Zo heeft het kunnen gebeuren dat in iedere gemeenschap zich, fabrieken in alle soorten en maten, met verschillende gradaties van vervuiling, tussen de boeren en in de buitenwijken hebben gevestigd.

In het dorp van rijstboerin Chen Lifang, staat een chemische fabriek waar bestanddelen worden gemaakt voor veevoer. ‘De fabrieksbaas en de overheid spannen samen,’ zegt ze in De regenmakers. Ook al staan de lokale bestuurders niet te springen om vervuilers in de regio, het belastinggeld dat de fabrieken hen betalen, maakt veel goed. Van boerenarbeid alleen immers, is nog nooit iemand rijk geworden.

Het gevolg van die trend is dat de armste regio’s van China de meeste vervuilers aantrekken. Geen lokale overheid daar die de nieuwe milieuregels uit Peking serieus neemt. Want dat is slecht voor de inkomsten, is de heersende gedachte. Zelfs de lokale milieubureaus staan machteloos. Maar dan hebben ze de milieuridders uit De regenmakers nog niet leren kennen. De in onmacht gevallen staat leunt bij de oplossing van het milieuprobleem steeds vaker op allerhande nieuwe burgerinitiatieven en het lef van de mensen die ze uitvoeren. De hoofdpersonen uit De regenmakers bevinden zich aan het front van die nieuwe aanpak en bewandelen zo het onzekere pad tussen eigen initiatief en de grillen van de bureaucratie.

Wantoestanden

Zo is het altijd gegaan. Als de centrale overheid de controle dreigde te verliezen, mocht het volk ongebreideld experimenteren om de misstanden aan de kaak de stellen – zolang het centrale gezag maar geen gevaar liep. Vanuit dat bestuurlijk falen zijn het bijvoorbeeld de Chinese onderzoeksjournalisten geweest die corruptie en andere wantoestanden aan het licht hebben gebracht. Maar altijd met de eeuwige onzekerheid in het achterhoofd van een wispelturige totalitaire overheid, die de nieuwe vrijheden op elk gewenst moment weer een halt zou kunnen toeroepen – met alle gevolgen voor de initiatiefnemers van dien. Het is precies om die reden, dat maar zo weinig Chinezen uit de pas durven lopen. Voor Chinese burgeractivisten zoals in De regenmakers is het niet anders. Zij behoren tot de enkelingen in China die bereid zijn, op zoek naar gerechtigheid, kritiek te uiten - waarmee ze de grenzen van de beperkte vrijheid exploreren. Dat die grenzen bestaan weten ze maar al te goed. De lokale overheden zijn niet van het burgeractivisme gediend en schuwen geen geweld.

Vissersvrouw Wei, rijstboerin Chen, maar ook de niet eerder genoemde internetondernemer Zhao Lei en de Binnen-Mongoolse herder Nasen, stellen allen luid en duidelijk aan de orde, waar het wat hen betreft aan schort:het zijn de falende lokale overheden die de grootste vervuilers hebben binnen gehaald. ‘Allemaal voor een extra duit,’ zegt Wei, ‘maar de generatie na ons zit opgescheept met de onherstelbare schade.’ In China zijn dat opmerkelijke uitspraken voor een gewone sterveling. Zo opmerkelijk zelfs, dat zij daarmee stuk voor stuk de landelijke media hebben gehaald. Want ook op nationaal niveau bestaat voorzichtige bewondering voor zoveel mondigheid over zaken die iedereen aangaan, maar die bijna niemand in ernst durft aan te roeren.

Schijnvrijheden

‘Zonder de media was ik nergens,’ zegt internetondernemer en burgeractiviste Zhao Lei. Waarmee ze bewijst dat ook op dit punt het totalitaire China niet is wat het lijkt. Ook moedige journalisten van eigen bodem verkennen de grenzen van het systeem. Landelijke publiciteit betekent voor Zhao en haar medeactivisten dat ze door de lokale autoriteiten knarsetandend met rust worden gelaten uit vrees voor een vingerwijzing uit Peking. Maar altijd met de wetenschap dat het elk moment weer afgelopen kan zijn – als de kritiek teveel richting het centrum van de macht beweegt, blazen de bazen van het land de schijnvrijheden meteen weer af.

Ondertussen laat de massa het zich zwijgend welgevallen – de vervuiling, het onrecht en de nieuwerwetse onzekerheden – in verbazing en afwijzing over de hoogmoed van de enkele burgeractivist in hun midden. Na een leven van tegenslagen, revolutie en economische neergang, laat niemand zich de pas verworven welvaart meer ontnemen – niet voor de luxe van frisse lucht en schoon water. Corrupte ambtenaren, lokale bestuurders in geldnood, Chinese ondernemers en, niet te vergeten, de talloze buitenlandse opdrachtgevers en hun afnemers aan het thuisfront – wij dus – varen daar wel bij. Dat maakt de burgeractivisten uit De regenmakers uitzonderlijk. ‘Als mijn nageslacht de hemel aanroept, wil ik er alles aan hebben gedaan,’ zegt vissersvrouw Wei over de onzekere toekomst die haar kinderen te wachten staat.

Op dat punt kan ze gerust zijn – ze hééft er alles aan gedaan. En al is hun succes bescheiden, voor de natie die berust – ‘omdat het toch niets uithaalt’ – bewijzen Wei, Chen, Zhao en Nasen het tegendeel. Opkomen voor jezelf loont: zelfs in de dictatuur die China is.


Uit: VPRO Gids Nr. 11 (13 t/m 20 maart 2010)