De toekenning van de Nobelprijs voor de Economie 2009 -voluit de prijs van de Zweedse Rijksbank voor economie, ter nagedachtenis aan Alfred Nobel- aan Elinor Ostrom  en Oliver Williamson kan beschouwd worden als een stellingname tegen het vrije-markt denken dat de afgelopen decennia zo dominant was binnen de economische wetenschap. Ostrom en Williamson krijgen de prijs voor hun onderzoek naar hoe instituties gebruikt kunnen worden voor het oplossen van problemen die ontstaan door ongebreidelde concurrentie op de vrije markt. Yale-econoom Robert Shiller spreekt in een reactie zelfs van een “sign of the greater enlightenment going around”. Volgens Shiller had de economische wetenschap zich, door haar eenzijdige focus op de vrije markt als oplossing voor alles, in toenemende mate geïsoleerd. Hij ziet nu echter een trend waarbij de economie als vakgebied weer dichter aankruipt tegen de sociale wetenschappen, waarin meer aandacht is voor de complexiteit van menselijk gedrag.

De keuze van het Nobelcomité past in de brede stroom van kritiek die vrije-markt economen naar aanleiding van de kredietcrisis te verduren kregen. Paul Krugman -de Nobelprijswinaar van 2008- heeft deze kritiek krachtig verwoord in de New York Times: “Why did economists get it so wrong?”