Nu meer en meer patenten op planten worden uitgegeven, lijken zaden grotendeels het eigendom van grote bedrijven als Monsanto.

In het Andesgebergte verbouwen mensen al honderden jaren nuña, een voedzame bonensoort. In 2001 komt het Amerikaanse bedrijf Appropriate Engineering and Manufacturing (AEM) en vraagt een patent aan op de nuñaboon. Omdat zij de boon hebben ‘ontdekt’, hebben zij voortaan het monopolie erop. De bevolking komt in opstand: hoe kan een Amerikaans bedrijf het alleenrecht krijgen op iets dat al jaren in de Andes groeit? Toch wordt het patent alsnog toegekend aan AEM.

Patent op planten

Het patenteren van levend materiaal zoals zaden, dieren en zelfs menselijk weefsel is niet nieuw, maar werd tot voor kort vooral gedaan bij genetisch gemanipuleerde ‘uitvindingen’. Inmiddels wordt eigendom ook geclaimd zonder dat er aan de genetica is gesleuteld: zoals bij de nuñaboon gebeurde. Men isoleert één eigenschap en patenteert die: bij de nuña is dat de unieke manier waarop hij openspringt wanneer hij wordt geroosterd. Die eigenschap, en daarmee de boon, mag dan alleen worden verhandeld door AEM.

Voor de meeste gewassen beheerst nog slechts een handvol bedrijven een groot deel van de wereldmarkt. Een groot deel van de wereldwijde voedselvoorziening is daarmee afhankelijk van enkele bedrijven.

Rapport 'Veredelde Zaken' van het CGN

Kleine kwekers en grote bedrijven

Het onderscheid tussen kwekersrecht en octrooirecht is belangrijk om te maken. Bij de eerste mag gepatenteerd zaad door kwekers wel gebruikt worden om verder te kruisen, maar mag het alleen niet verkocht worden. Bij de tweede mag dit niet: de unieke eigenschap is eigendom van een bedrijf en mag verder nergens opduiken.

Wanneer een patent wordt aangevraagd voor elke (gekweekte) eigenschap, maakt dit het veel moeilijker voor zaadveredelaars om zaden verder te verbeteren. Om gewassen te creëren die tegen nieuwe plagen, pesticiden en klimaatverandering kunnen, worden soortgenoten op zo’n manier met elkaar gekruist dat ze alleen wenselijke eigenschappen overhouden.

Bij een patent mogen kwekers een tomatenzaadje met gepatenteerde eigenschappen niet verder kruisen om meer goede eigenschappen toe te voegen, en dus stopt de ontwikkeling. Toch kunnen patenten ook tot innovatie leiden: het biedt bedrijven namelijk een reden om veel geld te investeren in onderzoek. Door het patent wordt verdere ontwikkeling alleen onmogelijk gemaakt.

Het zorgt ervoor dat grote bedrijven zoals Monsanto, Syngenta en Plant Bioscience erg veel macht krijgen over het zaad – en dus het voedsel. Nu al is tweederde van de handel in zaad in handen van tien grote bedrijven. Meer patenten betekent nog meer concentratie van de zadenmarkt. Ook houdt het de biodiversiteit tegen: omdat planten niet verder gekruist mogen worden, zijn er minder variaties. Dit terwijl gewassen continu moeten veranderen om klimaatverandering, schimmels en plagen het hoofd te bieden, en de groeiende wereldbevolking te voeden.

Tussen onderzoek en octrooi

Door patentering krijgen grote bedrijven veel macht over het voedsel en dreigt het gevaar van een afname van innovatie en biodiversiteit. Tegelijkertijd hebben zij de middelen om onderzoek te doen en daarmee belangrijke nieuwe ontwikkelingen in gang te zetten. De beste oplossing lijkt het kwekersrecht.

Zo krijgen bedrijven wel patenten om hun zaad te verkopen, maar mogen kwekers ze ook verder veredelen. In werkelijkheid wint het octrooirecht juist aan terrein, bijvoorbeeld door nieuwe EU-wetgeving. Dit betekent minder ruimte tussen onderzoek en octrooi, minder innovatie en dus minder biodiversiteit.