George Soros – Hongaarse filantroop en multimiljardair

Marnix Koolhaas ,

Dat multimiljonair, filantroop en democratisch activist George Soros, geboren als György Schwartz, een saaie jeugd heeft gehad kun je niet zeggen. De inmiddels 87-jarige Amerikaan werd in 1930 geboren in Boedapest in een joods-Hongaars gezin waarin Esperanto de voertaal was. Zijn vader Tivadar, geboren als Theodor Schwartz, was een arts en rechtsgeleerde. Hij publiceerde daarnaast in het Esperanto, de kunstmatige wereldtaal die was ontwikkeld door de Pools-Litouwse jood Ludwik Lejzer Zamenhof.

Boedapest had van oudsher een bloeiende joodse gemeenschap, die velen vooraanstaande wetenschappers, kunstenaars, schrijvers, sporters en zakenlieden voortbracht. Om de altijd aanwezige antisemitische tendensen beter te weerstaan, kozen veel Hongaarse joden ervoor om hun naam te “verhongariseren”, iets wat ook door de overheid werd aangemoedigd om de integratie te bevorderen. Zo werd de familie Schwartz de familie Soros. Hun kinderen György en Pal droegen bij hun geboorte al Hongaarse voornamen.

In 1930 was zo’n 20% van de bevolking van Boedapest joods. Op een totaal van een miljoen inwoners waren dat dus zo’n 200.000 joden. Vooral de bank- en zakenwereld was vrijwel geheel in handen van enkele joodse families. In de jaren dertig leidde dat tot een snelle toename van het antisemitisme, dat mede gevoed werd door de sinds 1920 als “regent” over Hongarije heersende oud-militair Miklos Horthy. Na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog sloot Horthy zich aan bij de as-mogendheden.

Terwijl de Holocaust over Europa raasde, wisten de meeste Hongaarse Joden ondanks vervolgingen en strafkampen te overleven. Als bondgenoot van Hitler was Horthy “baas over eigen antisemitisme” en aan de Holocaust deed hij voorlopig niet mee. Pas op 18 maart 1944 greep Hitler in toen Horthy bleef weigeren joden massaal op te pakken en te deporteren. Hongarije werd door Duitse troepen bezet en Horthy werd vervangen door de fanatieke fascist en antisemiet Ferenc Szálasi. Vanaf dat moment raasde ook de Holocaust als een storm over Hongarije.

Vader Tivadar Soros in Boedapest (ca. 1905)

Zoals velen joden had ook de familie Soros zich lang kunnen voorbereiden op de gedwongen deportaties. Met ingenieus vervalste papieren wist Tivadar Soros zijn gezin en ook vele andere joden te vrijwaren van deportatie. De rijken liet hij daar flink voor betalen, zodat hij arme joden gratis valse papieren kon verstrekken. Ook zijn destijds 13-jarige zoon George speelde daarbij een rol. Hij kreeg van de Hongaarse Joodse Raad de briefjes met namen van personen die gedeporteerd moesten worden, waarna zijn vader ze op tijd kon waarschuwen en ze zo mogelijk valse papieren verschaffen.

In januari 1945 werd Boedapest omsingeld door het Rode Leger waarna een gruwelijke belegering volgde die tot in straten en huizen werd uitgevochten. Ondanks alle gruwelijkheden overleefde de familie Soros de oorlog. In 1965 publiceerde Tivadar Soros, nu onder zijn Esperanto-naam Teodoro Ŝvarc, zijn oorlogsmemoires in het boek “Maskerado ĉirkaŭ la morto” (Maskerade rond de dood), met een voorwoord van zijn zoons die zich inmiddels Paul en George noemden.

Omslag van “Maskerado ĉirkaŭ la morto” (Rotterdam, 1965)

De bevrijders van Hongarije werden ook de nieuwe bezetters. Hongarije verdween achter het ijzeren gordijn en moest het van Hitler teruggekregen grondgebied plus nog veel meer afstaan aan geallieerde buren

Student in Londen

Van de familie Soros was George de eerste die het land ontvluchtte. In 1947 emigreerde hij naar Engeland om bij een orthodoxe oom in te trekken. George ging naar de London School of Economics en behaalde daar in 1952 zijn Bachelor of Science. Soros werd medewerker van de toen al beroemde Oostenrijkse filosoof Karl Popper, die net als Soros van joodse afkomst was en na de oorlog naar Londen was geëmigreerd.

Tijdens zijn studie had Soros allerlei bijbaantjes. Met een handeltje in luxeartikelen aan de kust verdiende hij ’s zomers aardige bedragen. Overtuigd van zijn zakeninstinct, solliciteerde hij bij diverse banken en werd uiteindelijk aangenomen bij de nog altijd bestaande zakenbank Singer & Friedlander.

Bankier in New York

In 1956, het jaar van de opstand tegen de Russen in zijn eigen geboorteland, verhuisde Soros naar New York en ging werken voor de bankiers F.M. Mayer (1956-1959) en Wertheim & Co. (1959-1963). Tijdens deze periode ontwikkelde Soros op basis van wat hij van Popper had geleerd een “theorie van de reflexiviteit” over de waardering van de financiële markten.

Vanaf 1963 werkte Soros tien jaar als vice-president bij de investeringsbank “Arnhold en S. Bleichroeder”. Hier ontwikkelde hij zijn eigen inzichten in het werken van de financiële markten verder om in 1973 geheel zelfstandig te worden. In 1970 had hij al zijn eigen Soros Fund Management opgericht. Met dit fonds en met zijn Quantum Fund (gevestigd op Curacao) hoopte hij in vijf jaar een half miljoen dollar te verdienen om zich daarna geheel op het schrijverschap en de filosofie te kunnen richten. In navolging van Popper wilde Soros strijden tegen ideologieën en politieke systemen die zich afsluiten voor rationele kritiek, en die hij zag als vijanden van de ‘open society’.

Illustratie uit TopBrokers.com (1992)

Ondanks zijn voornemen kon Soros het bankieren en speculeren niet laten. Op 16 september 1992 – een dag die de geschiedenis in zou gaan als Zwarte Woensdag - werd hij wereldberoemd toen hij op grote schaal speculeerde tegen het volgens hem overgewaardeerde Britse pond. Hij dwong de Britse regering tot een forse devaluatie van de munt en incasseerde en passant een winst van een slordige miljard dollar.

Ook tijdens de Azië-crisis van 1997 profiteerde Soros van schommelende markten en kreeg opnieuw verwijten dat hij ondanks zijn maatschappelijk progressieve visie op slinkse wijze profiteerde en anderen, waaronder ontwikkelingslanden, grote verliezen toebracht. Soros pareerde die kritiek altijd met het argument dat zijn zakelijk handelen niet altijd in overeenstemming hoefde te zijn met zijn morele en filosofische overtuigingen. In 2005 werd hij in Frankrijk veroordeeld tot een boete van 2,8 miljoen dollar wegens handel met voorkennis in aandelen van de bank Société Générale.

Soros als filantroop

Soros gebruikt zijn vermogen steeds meer voor het ondersteunen van de strijd tegen autoritaire regimes. Zo betaalde hij in 1979 de studiebeurzen van zwarte studenten aan de Universiteit van Kaapstad. In de jaren tachtig steunde hij oppositiebewegingen tegen het Sovjet-imperialisme zoals Charta 77 in Tsjechoslowakije en Solidarność in Polen.

Na het uiteenvallen van het Oostblok richtte hij in 1993 het Open Society Institute op dat de ontwikkeling van democratieën wereldwijd, maar met name in Oost-Europa, moest stimuleren. Twee jaar eerder had hij in zijn geboortestad Boedapest al de Central European University opgericht met een ongekende subsidie van 880 miljoen dollar. De Universiteit behoort inmiddels tot de 100 beste van de wereld en wordt als de beste van de voormalige Oostbloklanden beschouwd.

Soros ondersteunt verder organisaties als Transparency International, dat zich inzet voor de bestrijding van corruptie, en Millennium Promise, dat probeert de armoede in Afrika te verminderen.

Soros op een Hongaarse poster met de tekst: “Laat Soros niet het laatst lachen”. In graffiti staat op zijn voorhoofd: “smerige jood”.

Soros en Orban

De Hongaarse premier Viktor Orban beschouwt de Central European University van Soros als een ongewenste en illegale buitenlandse institutie in Hongarije. In april 2017 stemde het Hongaars Parlement voor een wet die buitenlandse universiteiten verbiedt als zij geen vestiging hebben in het land van oorsprong. Door die wet kan de Central European University van Soros verboden worden. Tot het zover is, grijpt Orban elke kans aan om zin inmiddels hoogbejaarde maar nog uiterst vitale tegenstreven in diskrediet te brengen.

George Soros and Chrystia Freeland over de toekomst van Europa (Institute for new Economic Thinking, 2015)