Marina Abramović is grenzeloos in haar drang de grenzen op te zoeken: al ruim vijftig jaar zet ze elk onderdeel van haar lichaam in om kunst te maken. Daarvoor heeft ze zichzelf gesneden, nam ze spierverslappers, zat ze drie maanden lang, zes dagen per week en dertig uur aaneen tegenover willekeurige bezoekers en gaf ze zelfs haar lichaam - in een van haar beroemdste optredens - compleet over aan het publiek. Dat mishandelde haar vervolgens; ze sluit niet uit dat dat optreden tot haar dood had kunnen leiden.
Wat zit er achter die nietsontziende toewijding aan haar kunst? Daarvoor neemt Abramović ons in VPRO Wintergasten mee naar haar jeugd in de voormalige republiek Joegoslavië, onder het bewind van president Josip ‘Tito’ Broz. Haar ouders waren wat ze noemt ‘red bourgeoisie’, oorlogshelden die later hoge posities in het communistische land innamen. Tijdens de studentenopstand van 1968 verloor Abramovic haar geloof in Tito én in het repressieve huishouden van haar eigen moeder. Ze verlangde naar vrijheid en zocht en vond dat vervolgens in haar kunst.