toeval is een uitgestorven dier

Jeff schenkt me een minzaam glimlachje. Ik kijk naar buiten, naar de mensen die voorbij gaan en roer in het kristallen longdrinkglas met pittige rozenlimonade. Vroeger was er hier alleen Cola of Fanta te bestellen. Nu moet je kiezen uit lokaal gemaakte siropen met vreemde smaakcombinaties. Kaneel-peper, of pittige rozen. Uiteindelijk proeft het allemaal zoet. Als suiker in water.

'Wat wil je dat ik zeg? Dat je dom bent geweest? Je hebt mij niet nodig om je schuldig te voelen.'

We zitten in het Grand-Café naast het station. Tot voor kort had het een soort sjofele grandeur waar ik van houd. Donkere houten vloeren met uitgesleten paden, schimmige nisjes en stoffige kroonluchters. Het was het eerste café dat opende na de oorlog en was lange tijd nog de enige in de oude stijl.

Alles is in orde

Het zou zonde zou zijn om te veel weg te geven bij dit korte fictieverhaal van Elfie Tromp, behalve dat ze op indringende wijze een ingrijpende gebeurtenis beschrijft.

TEKST
Elfie Tromp
Speciaal gemaakt voor VPRO Zwelgplek

SOORTEN ELLENDE
Melancholie

Jeff had me voorzichtig omhelsd, alsof er iets kwetsbaars in mijn jas zat dat ieder moment kon breken, een porseleinen beeldje op dunne pootjes. We zochten een plek om te praten. Het houvast van een ritueel hadden we nodig, had ík nodig; een kaart, een ober, een glas. Alles is normaal. Behalve ik. Ik nu even niet. Het Grand-Café is grondig veranderd sinds de laatste keer dat ik er was. Muren zijn doorgebroken, plafonds verhoogd. Alles is licht en ruim. De zware houten stoelen zijn vervangen door lage pastelzitjes van wol, de kroonluchters zijn ingebouwde spotjes geworden gericht op glimmende vetplanten in hangpotjes. Het is vervreemdend. We zijn plots terug naar het heden gekatapulteerd, maar het voelt minder echt. Alsof we een sitcom-set zijn opgelopen van een matig succesvolle show.

Ik heb vanochtend foliumzuur gekocht. Het zit naast het doorverwijsbriefje in mijn zak. Ik aai langs de ribbels van het deksel zoals een gelovige zijn bidketting zou bevingeren. Weer die twijfel. We weten nooit echt of wat we willen wel is wat we nodig hebben. Dat weet je pas als je het hebt. Als je de ring om je vinger geschoven krijgt. Als je eerste werkdag begint. Als je leeggezogen wakker wordt in de verkoeverkamer van een kliniek.

Sinds ik het weet, heb ik geen drup meer gedronken. Alsof het niet aan mij ligt, alsof ik het een behouden vaart wil geven. Dat ik überhaupt abortus overweeg, op mijn leeftijd, moet Jeff steken, maar hij laat het niet merken. Mannen staan er sowieso een stuk nuchterder tegenover. Wat ons van dieren onderscheid is het besef van tijd, hoorde ik een wetenschapper eens zeggen. Ik ben het daarmee oneens. Dat ik mijn vruchtbaarste jaren heb gehad, voel ik niet. Twijfel wel. Die twijfel is er altijd. Het is twijfel is wat ons menselijk maakt.

Jeff is dikker geworden, maar het staat hem. Dat hij begint te kalen, negeert hij. Als een probleem niet direct geadresseerd hoeft te worden, vergeten we het. Ook al zit het op ons hoofd. Of in onze buik. Ik weet dat hij het al twee jaar probeert met zijn vriendin. Ze temperaturen en maken seksschema's. Soms spreken ze in de lunchpauze af langs de snelweg tussen hun kantoren in, leggen ze de de bijrijdersstoel van hun leaseauto plat. Niet voor de spanning, maar voor de daad.

Vrijwel niemand van mijn leeftijd gebruikt meer anticonceptie. Wij schermen met redenen om ermee te stoppen; moe van dat dagelijkse pilletje, de talrijke huisartsbezoekjes, een hogere kans op borstkanker, minder libido, geen vaste vriend of de vaste pil die uit het ziektekostenverzekering verdwijnt. We worden slordig. Dit is hoe we toeval herintroduceren in ons leven, als een uitgestorven dier in een natuurgebied.

'Ik hoef zeker niet te vragen of dat ventje van je het ziet zitten?' vraagt Jeff.

'Een auto koop je na één proefrit. Jij kent me nu zes weken,' had ik gezegd en was kwaad geworden om zijn sullige blik, maar had niet doorgevraagd. We wisten allebei het antwoord wel. Ik was leuk genoeg voor in bed, maar niet goed genoeg voor zijn hart.

'Wie gaat er met je mee?' vraagt Jeff.
'Daar wilde ik het met je over hebben,' zeg ik.

Jeff pakt me steviger vast dan eerst. Het porseleinen beeldje breekt.

Schaterlachen op een begrafenis is ongepast. Vrolijk zijn in een abortuskliniek evenmin. Niemand die je erop aanspreekt, maar het hoort niet. Toch ben ik het. Vrolijk. Opgelucht. Dit is straks een afgerond verhaal. Een teleurstellend verhaal, maar dat ben ik wel gewend. Een fiasco, maar geen groot drama. Zoals de rest van mijn leven. Hoe langer je leeft, hoe beter je de weg leert vinden in het landschap van teleurstelling. Negeer de horizon. Focus op iets haalbaars in de nabije omgeving. Stel bij. Een kleine beloning. Een wandeling in het park. Een nieuwe broek. Een ijsje. Een ijsje. Ik fluister tegen Jeff dat ik straks een Magnum wil met nootjes en hij knikt.

Weer zijn we in een pastelhel terecht gekomen. De muren, de balie en zusterskostuums zijn lila. Op hun lichtblauwe klompjes lopen ze over het zachtgele linoleum op de vloer. Jeff hummt het Transformers-deuntje. Ik stomp hem. Hij knijpt te hard in mijn hand. Ik mag op een bed liggen. Mijn bloeddruk wordt gemeten door een meisje van mijn leeftijd. Een vrouw, moet ik dus zeggen.

'Ik ben blij,' zeg ik. 'Dat jullie dit doen.'
Ze glimlacht.
'Iedereen zal wel janken. Maar ik ben blij.'

Ik krijg een ijsje bij het pompstation. Vroeger deelden Jeff en ik er één als we ons kleingeld bij elkaar legden. Nu hebben we er twee. Ook dat is vooruitgang. De jongen belt.

'Het is gedaan,' zeg ik.
'Zal ik langs komen?' vraagt hij.
Ik heb geen antwoord en druk hem weg.

Jeff krijgt een bericht. Hij moet naar huis, zijn vriendin is op temperatuur.

Ik zak weg in de comfortabele bijrijderstoel. Wil niet denken aan wat Jeff allemaal in deze auto uitspookt. Ik geef hem een stomp, hij duwt zijn ijsje tegen mijn wang. Even breekt er een kramp door de pijnstilling heen. Ik slik en sluit mijn ogen.  Alles is in orde. We zijn onderweg naar huis.