Ongehoord
De stilte van de Breesaap
150 jaar geleden bereikten mijn betovergrootouders, na een lange zwerftocht dwars door Nederland, op zoek naar een menswaardig bestaan, een punt waar ze niet verder konden: de Hollandse kust. In de Breesaap, "de grootste en merkwaardigste vlakte in het duingebied van Noord-Holland", zoals de botanicus F.W. van Eeden het woeste gebied in 1867 beschreef, vestigden ze zich in een kleine pachthoeve, vlak achter de zeereep, op nog geen duizend meter van de zee. In de duinvallei, iets ten zuiden van Wijk aan Zee en oostelijk van het dorp Velsen, te midden van wandelende duinen, zandverstuivingen en vraatzuchtige konijnen hielden zich in leven met het houden van schapen en wat er zoal uit zee aanspoelde. Jaren later verkreeg mijn overgrootvader het officiële recht op strandvonderij en hield de wildstand bij voor adellijke heren, waardoor er volgens mijn opa altijd konijn en fazant op het menu stond. Het werden duinmensen. Ze leefden met hun rug naar de zee, want vissers zijn het nooit geworden. Verhalenvertellers waren het die een enkel maal bezoekers van het café in Velsen de stuipen op het lijf joegen met sterke verhalen over fluisterende winden in het duin en spookachtige verschijningen op het nachtelijke strand. Ze hielden van hun teruggetrokken bestaan en zouden waarschijnlijk lang in alle rust hebben geleefd, ware het niet dat in 1865 de vooruitgang zich vanuit Amsterdam aan hen opdrong. In dat voorjaar ging de eerste spade de grond in voor de aanleg van het Noordzeekanaal.
Ter voorbereiding van een nieuwe roman over de verstoring van de rust van mijn familie in de Breesaap heb ik me vijf dagen teruggetrokken in de Kennemerduinen, alleen in een tentje, overgeleverd aan de elementen, op zoek naar de stilte van mijn overgrootouders.