Het Schrijfhok: Sien Volders

Sien Volders in het schrijfhok

Op 30 mei was Sien Volders te gast in het schrijfhok van 'Brommer op zee'. Lees hieronder de column die Wilfried de Jong aan haar schreef en uiteraard Siens repliek.

Wilfried aan Sien:

Lieve Sien,

Je zit hier als trotse schrijver van de roman Oogst die op de longlist van de Libris Literatuur Prijs prijkt. Een boek over een Roemeense vrouw die noodgedwongen met haar kind naar Sicilie trekt om tomaten te plukken. Voor het geld. Ik zie nog voor me dat ze door haar Italiaanse baas in een armzalig hutje werd gestopt waar ze niet veilig woonde.

Een dak boven je hoofd. Vanzelfsprekend is het niet. Ook niet in jouw land. Dat weet je beter dan ik; naast het schrijven van je boek heb je maandenlang geholpen bij de opvang van daklozen bij jou in de buurt. Hun ellende greep je naar de strot. Je kunt slecht tegen onrecht, dan ontvlamt er iets – ik lees het ook in je boeken – en dat siert je.

Uit interviews krijg ik de indruk dat je een prachthuis hebt met een weelderige tuin. Ik vroeg me af: wat denk je als je terugrijdt van de daklozenopvang en de sleutel in de voordeur stopt van een goed en warm onderkomen?

Sien aan Wilfried:

Dag Wilfried,

Een tijd geleden ben ik gestopt met fietsen, wanneer ik van de nachtopvang kom. Ik kocht nochtans net een nieuwe fiets, en voor het eerst in jaren vlieg ik weer wanneer ik die berijd, zijn kilometers door deze woeste, woeste lente niet langer een gevecht met de weg, maar een viering van de heerlijke symbiose tussen mijn spieren en botten, en dat wonder van beweging op twee wielen.

Voor de terugweg na de nacht doe ik dat niet langer, omdat mijn hoofd dan wat anders wil. Exact drie kilometer zit er tussen mijn warme huis en inderdaad erg weelderige tuin en de plek waar andere mensen in een tijdelijk vagevuur verblijven.
Want zo zie ik het. Dakloos zijn, geen thuis meer hebben, is een toestand, geen karaktereigenschap. Niets dat vast besloten ligt in genen of levenskeuzes, wel een puzzel met onaffe hoeken, gebroken kantjes en stukken uit een verkeerde doos.

Wanneer ik met een vol hoofd naar huis wandel, neem ik sommige puzzels mee. Ik help dan ook niet bij de opvang, ik zit daar namelijk laagdrempelig hulpverlenend te wezen. Te vissen naar zorgmijders en zorgmissers, de mensen zónder hulvragen, die daar alsnog gestrand zijn. Soms kost het dagen en maanden van stug naast elkaar zitten, voor ik tussen de regels door kan beginnen lezen wat het echte verhaal is, niet langer verblind door de puzzel die me getoond wordt.

Op die drie kilometer lange weg naar huis door het donker kijk ik naar die puzzelstukken op zak. Soms helpt het wandelen om dingen in de schaduw van de verhalen te kunnen zien, soms helpt het enkel om mijn hoofd weer helder te krijgen. En telkens moet ik dan denken aan die goeie ouwe ronkende computers van weleer, om de zoveel tijd wilden die gedefragmenteerd worden, wat betekende dat als je op de juiste balkjes klikte, een scherm vol groene erwtensoep kreeg, met her en der rode blokjes paprika. Ronkend en ratelend trok het proces zich op gang, waarna de rode en groene blokjes langzaam en schokkerig herpuzzeld werden, tot een ordelijk geheel van strakke groene lijnen en heldere rode blokken.

Dat is wat er gebeurt in die drie kilometer tussen het tijdelijke  vagevuur en mijn warme, weelderige huis.