Met verbeelding is het ondenkbare denkbaar. Bij iedere aflevering van Made in Europe plaatsen we een longread. Deze keer: verbeelding.

auteur: Maarten Slagboom

Het enige dat de vijfjarige Jack van de buitenwereld kent is de lucht die hij ziet door het dakraampje. Afgezien van die soms blauwe, maar meestal witte oppervlakte daar boven is ‘buiten’ niet meer dan een abstractie, aangezien hij samen met zijn moeder al sinds zijn geboorte opgesloten zit in een ruimte van hooguit drie bij drie meter. De tafel, de stoel, het aanrecht, dit is zijn universum, hier moet hij het mee doen. Op papier is de film Room van de Ierse regisseur Lenny Abrahamson een horror-vertelling die de donkere kelders van psychopaten als Jozef Fritzl en Marc Dutroux in herinnering brengt. Maar hoewel Emma Donoghue, de schrijfster van Room, zich inderdaad door die geruchtmakende zaken liet inspireren, laat de film zich ook bekijken als een ode aan de verbeeldingskracht. Jack weet niet beter of dit is het bestaan. Deze kleine ruimte, hij en zijn moeder, en het avondlijke bezoek van een vreemde meneer die tv komt kijken en tegen haar zin in bij zijn moeder in bed kruipt. De mensen op televisie zijn nep, weet hij. ‘There’s Room, there’s outer space, then all the TV planets, then heaven’. Voor het jongetje gaat dat besef niet met claustrofobie gepaard, hij voegt zich naar de kennis die hij heeft. Totdat zijn moeder, als hij zeven jaar oud is, besluit dat het lang genoeg geduurd heeft. Dan vertelt ze hem over de grote buitenwereld, de wereld buiten Kamer. In de hoop dat ze met hem een plan kan bedenken om te ontsnappen.

fladderende armen

De verbeeldingskracht van een kind is schier oneindig. Als het kind kind is, dan is het. De Duitse schrijver Peter Handke schreef er het gedicht Lied vom Kindsein over. ‘Als das Kind Kind war, wusste es nicht, das es Kind war, alles war ihm beseelt, und alle Seelen waren eins’. Dingen hebben nog geen betekenis, ze zijn. De wereld om ons heen wordt nog niet geassocieerd met herinneringen, alles is nog vrij in te vullen. ‘Toen het kind kind was, liep het met fladderende armen. Wilde dat de stroom een rivier zou zijn, de rivier een waterval. Toen het kind kind was, wierp het een stok als een speer in de boom. En die trilt daar nog steeds.’

Handke schreef de tekst voor de poëtische film Der Himmel über Berlin, die hij samen met regisseur Wim Wenders maakte. In die film volgen we twee engelen in het naoorlogse Berlijn dat nog verdeeld is door de Muur. Alleen kinderen zien engelen. De volwassenen menen ten onrechte dat ze geen engelen nodig hebben en het is die vergissing die maakt dat ze de engelen niet zien. Wenders laat dat in zijn film zien doordat kinderen – lopend over straat, op het zitje achterop de fiets bij vader of moeder – omhoog kijken naar de engel die over de stad uitkijkt vanaf de Gedächtniskirche, of vanaf het dak van een torenhoog gebouw met een groot symbool van Mercedes-Benz. De engelen in Wenders’ film kijken op de wereld neer, ze kunnen gedachten lezen en mensen met een onzichtbare handoplegging een hart onder de riem steken. Tevreden zijn ze niet met dat bestaan, want wat zouden ze op hun beurt graag koffie drinken met die mensen, een praatje maken met de kapper, of de mooie trapeze-artieste in het circus beminnen.

Als ik schrijf dat volwassenen ten onrechte menen dat ze geen engelen nodig hebben en ze daardoor niet zien, doe ik sommige mensen tekort. Neem Roel Bentz van den Berg, die zijn bundel Engelen in regenjas opent met de zin: ‘Aan het bestaan van engelen heb ik eigenlijk nog getwijfeld’. Om daarna de lezer mee te sleuren in een draaikolk van verbeeldingskracht. De volwassene kan ook weigeren mee te gaan in de wetmatigheid die van hem eist dat hij niet meer naïef is. Hij kan, een beetje zoals Oskar in het boek Die Blechtrommel van Günter Grass, weigeren op te groeien als een volwassene. Oskar besluit voor eeuwig drie jaar oud te blijven, uit protest tegen het opkomend nazisme, en slaat stoïcijns op zijn blikken trommel.

(tekst loopt door na foto)

gecensureerde sprookjes

Volwassenen hebben engelen nodig zoals ze ook sprookjes nodig hebben. Verbeelding kan een helende werking hebben. Neem Hans Christian Andersen, de Deense schrijver van menig sprookje dat ons is voorgelezen. Andersen was een sliertige, ziekelijke man met puntige tanden en een opvallend grote neus. Hij was ook nog een biseksueel in een tijd waarin dat allesbehalve geaccepteerd was. Het Lelijke Eendje gaat over zijn jeugd waarin hij gepest wordt, zoals De Sneeuwpop gaat over zijn homoseksuele relatie met balletdanser Scharff, een liefde die net zo onmogelijk was als die van een sneeuwpop voor een kachel. De sprookjes die we voorgelezen krijgen zijn overigens grotendeels gebaseerd op Victoriaanse vertalingen, die vaak moraliserend en gecensureerd zijn. Welbeschouwd zijn we als kind dus helemaal niet opgevoed met de sprookjes van Andersen, maar met kuise bewerkingen daarvan. In Andersens sprookje De tuin van het paradijs bijvoorbeeld beschrijft hij dansende jonge meisjes, op een nogal voyeuristische manier. ‘De jonge meisjes die slank en lieflijk zweefden in transparante gewaden waardoorheen hun ledematen te zien waren’, werd in de vertaling van kinderboekenschrijfster Howitt ‘de meisjes zweefden in een dans’. Dat de vertaalster het Deens nauwelijks machtig was en zich vooral op de Duitse vertaling baseerde maakte dat de Britse versie nog verder van het origineel af kwam te staan. Een nog beter voorbeeld is het sprookje De Ooievaars. In Andersens originele vertelling wordt een groep jonge ooievaars gepest door jongetjes. De jonge vogels besluiten wraak te nemen, smeden een duister plan waarin ze de moeder-ooievaar betrekken. De daaropvolgende jaren bezorgt de ooievaar slechts doodgeboren kinderen. Howitt maakte er het volgende van: de ooievaarsmoeder besluit zich te richten op een jongetje dat niet meedoet met de pesterijen en besluit hem te belonen door bij zijn ouders een prachtig babyzusje te bezorgen. Zoals De Kleine Zeemeermin in de oorspronkelijke versie dood gaat, waarna de prins het met een andere vrouw aanlegt, en Het Meisje met de Rode Schoentjes pas stopt met dansen als haar benen worden afgehakt, waarna ze verder met protheses door het leven moet. Andersens verbeelding werd te wreed bevonden voor de tere kinderziel.

De ironie wil dat Andersen zelf juist de vrije geest van een kind had. Iemand die dat goed begreep was Godfried Bomans. ‘Als Andersen een volwassen man was geweest,’ schreef Bomans, ‘die op zijn hurken moest gaan zitten om sprookjes te schrijven, dan was hij een genie geweest. Dan had hij de kinderziel begrepen en was hij, zoals wij onlangs lazen, ‘het gemoed van het kind binnengedrongen met een fakkel van zijn genie’. Maar niets van dit alles is gebeurd. Andersen was een kind. Willen wij dit merkwaardige leven begrijpen, dan dient allereerst dit feit in het oog gehouden: dat hij een onvolwassene geweest is.’ Om zijn betoog te ondersteunen verwees Bomans naar Andersens romans als bewijsstukken. Geschreven, aldus Bomans, ‘met de naïviteit die alleen kinderen bezitten. Als een kind zou kunnen schrijven en de opdracht had een roman in elkaar te knutselen, dan was dit eruit tevoorschijn gekomen.’

Dat kind dat verborgen zit in een volwassen lichaam, het is een beeld waarmee de Duitse beeldend kunstenaar Jan Vormann vertrouwd moet zijn. Een leven lang al is hij in de weer met lego. Hij repareert er gebouwen mee, vult er kieren mee op, alles onder de noemer Dispatchwork. Van lego (Latijn voor ‘ik stel samen’) kun je alles maken. Dat de verbeeldingskracht bij het Deense bedrijf zelf grenzen kent bleek overigens vorig jaar toen lego de inzet werd van een heuse rel. De Chinese kunstenaar Ai Weiwei had een reeks portretten gemaakt van dissidenten die om hun denkbeelden gevangen zaten, zoals Nelson Mandela en Edward Snowden. Geen geschilderde of getekende portretten, maar opgetrokken uit lego-steentjes. Om de serie een vervolg te geven bestelde de Chinese kunstenaar bij het bedrijf zelf een grote hoeveelheid steentjes. Lego weigerde dat, omdat ze niet geassocieerd wilde worden met politieke statements. Volgens Ai Weiwei heeft Lego zo zijn eigen politieke motieven, aangezien het diezelfde maand aankondigde dat er een groot Legoland-park in de Chinese stad Shanghai zou worden geopend. 'Lego is een invloedrijke culturele en politieke speler in een geglobaliseerde economie met bedenkelijke waarden en normen,' schreef hij bij een van zijn foto’s op Instagram.  Lego ontkende dat ten stelligste, en besloot uiteindelijk terug te komen op haar eerdere besluit. Het was een vergissing, stelde het bedrijf.

En terug was de verbeelding aan de macht.

Afgelopen zomer arriveerden zelfs drie lego-poppetjes op de planeet Jupiter. Het drietal – lego-versies van de Romeinse God Jupiter, zijn vrouw Juno en de Italiaanse astronoom Galileo Galilei – was meegereisd met een NASA-ruimtesonde. In een kleine vijf jaar tijd hadden de lego-poppetjes, voor de gelegenheid gemaakt van onverwoestbaar aluminium, bijna drie miljard kilometer afgelegd.

(tekst loopt door na foto)

Legoportretten door Ai Weiwei

Het onmogelijke mag dan soms onmogelijk zijn, het is altijd denk-baar. Die Gedanke sind frei, schreef een anoniem gebleven tekstschrijver en componist in de 18e eeuw. ‘Die Gedanken sind frei/ wer kann sie erraten?/ Sie fliehen vorbei /wie nächtliche Schatten./ Kein Mensch kann sie wissen, kein Jäger erschießen mit Pulver und Blei:/ Die Gedanken sind frei!’ In de verbeelding schuilt de totale vrijheid. Daar is iedereen, zoals de dichter Kloos het omschreef, ‘een God in het diepst van mijn gedachten.’ In de verbeelding is iedereen almachtig. Dat moet ook Markies De Sade gedacht hebben toen hij zijn eigen variant op die spreuk schreef: ‘Tout le bonheur des hommes est dans l’imagination’. Ofwel: de verbeelding is de bron van alle geluk. Een van zijn fetisj-zinnen, aldus een van de broers De Sade in onze uitzending. De Sade, naar wie het sado-masochisme is vernoemd, mag bekend staan als een perverseling, een decadente pornograaf, hij schreef zijn gehele oeuvre in gevangenschap, zonder de mogelijkheid dus om veldwerk te verrichten voor zijn wellustige proza, al had hij zich voor zijn gevangenschap wel degelijk schuldig gemaakt aan verkrachting. Uit het niets, meent De Sade-kenner Annie le Brun, stond met De Sade een auteur op die verwoordde wat in eerdere eeuwen niet verwoord, laat staan getoond mocht worden. Hij opende, zegt Le Brun, de afgrond van de menselijke natuur. De mens jaagt zijn eigen genot na. God en moraal bestaan niet, er is alleen is allesoverheersende geilheid en genotszucht – de rest is hypocrisie. En dus geven de personages in zijn pornografische werk zich over aan alles wat God verboden heeft, van marteling tot incest, en van necrofilie tot bestialiteit.

Het werk van De Sade inspireerde ook de Italiaanse dichter en cineast Pier Paolo Pasolini. Zijn film Salo wordt vrij algemeen gezien als een van de meest choquerende films ooit gemaakt. Pasolini baseerde zich op De 120 dagen van Sodom van Markies de Sade, maar plaatste het verhaal in 1944, in Mussolini’s fascistische Republiek van Salo. De 120 dagen zijn teruggebracht tot drie dagen en onderverdeeld, op basis van Dante’s Hel, in een Cirkel van Obsessies, een Cirkel van Stront en een Cirkel van Bloed. Vier Italiaanse notabelen ontvoeren achttien jongens en meisjes naar een oud landhuis, waar ze werkelijk alles met hen doen wat denkbaar is. Pasolini rekt de grenzen van het obscene en perverse nog verder op dan denkbaar leek, in een snoeiharde anti-fascistische en anti-kapitalistische, plotloze fantasie. Een weerzinwekkend horror-sprookje zonder weerga, slechts vol te houden voor kijkers met een uitzonderlijk sterke maag. Een paar maanden na het afronden van de film werd Pasolini overigens vermoord, een moord die nog altijd met veel raadselen is omgeven. De film werd in veel landen verboden. De filmsite IndieWire noemde het onlangs de feel-bad movie of all time.

geruchtmakende fantasie

De eerste uitgever die ooit werk van De Sade op de markt bracht, Jacques Pauvert, liet op amper 21-jarige leeftijd in 1947 een integrale versie verschijnen van het geruchtmakende De 120 dagen van Sodom. Het kwam hem op een rechtszaak te staan die Frankrijk in rep en roer zette. Hij werd ervoor veroordeeld. Binnen de familie De Sade was de graaf anderhalve eeuw lang taboe. Hij was zelfs zorgvuldig gewist uit de stamboom en verworden tot een goed bewaard familiegeheim. Pas na de Tweede Wereldoorlog werd die omerta verbroken. Xavier en Rose de Sade, die het toenmalige familiekasteel Condé-en-Brie bewoonden in de Champagne, werden in 1946 benaderd door een Franse historicus die op zoek was naar documenten over De Sade. Nieuwsgierig geworden ging het echtpaar, dat juist bezig was met de restauratie van het kasteel, op zoek en trof op zolder een dichtgemetselde muur aan waarachter een paar rieten manden stonden vol geschriften en documenten. Onder die documenten een paar brieven van De Sade aan zijn vrouw Renée de Montreuil.

Zoals De Sade tijdens zijn gevangenschap aan zijn fantasie voldoende had om zijn niet aflatende reeks geschriften te maken, hoefde Jules Verne niet te reizen om de wereld over te trekken in zijn boeken. Hoewel Verne een zeewaardig zeilschip had was hij zelf geen verwoed reiziger. Hij schreef over langeafstandsreizen in luchtballonen en onderzeeboten onder het poolijs, maar zelf maakte hij slechts één keer een korte ballonvaart, van welgeteld 24 minuten. Het merendeel van zijn werk ontstond achter zijn bureau, in de torenkamer van zijn huis met uitzicht op Amiens. Daar bedacht hij de wildste avonturen. Pieter Steinz somt op: ‘een reis om de Zwarte Zee om tol over de Bosporus te ontduiken (Kéraban-le-têtu), een achtervolging op leven en dood onder Zuid-Afrikaanse diamantzoekers (L’etoile du sud) en een ballonvaart naar de bronnen van de Nijl (Cinq semaines en ballon). Hij deed precies wat hij zijn moeder op tienjarige leeftijd had beloofd toen hij in de haven van zijn geboortestad Nantes op het nippertje van een schip was gehaald dat naar de Caraïben zou vertrekken: ‘Voortaan zal ik alleen nog in mijn fantasie op reis gaan.’’

De aantrekkingskracht van Verne schuilt voor een belangrijk deel in zijn voorspellende gaven. In Les cinq cents millions de la Bégum (1879) voorspelt hij de ophanden zijnde wereldoorlogen met hun massavernietigingswapens, in Paris au XXe siècle (1863) duikt het moderne leven op in alle gedetailleerdheid, compleet met wolkenkrabbers, televisie, abstracte kunst, atonale muziek, computers en zelfs wat je met een beetje fantasie (!) internet zou kunnen noemen. Dat boek, waarin hij het denkbeeldige Parijs van 1960 schetst, is totaal ondergesneeuwd geraakt in zijn rijke oeuvre. Sterker, het is nog maar kort geleden voor het eerst gepubliceerd, want Vernes uitgever vond het indertijd niet overtuigend genoeg. Jean Jules Verne, zijn achterkleinzoon, vond het manuscript bij toeval tijdens een verbouwing in de garage van zijn vader. ‘Het was geen science-fiction,’ zegt hij over het werk van zijn illustere voorvader. ‘De essentie van zijn verhalen draait om avontuur, reizen en ontdekkingen. Zijn doel was om door te schrijven de wereld te doen ontdekken, in al zijn facetten. Hij maakte gebruik van de technieken van zijn tijd en al wat mogelijk was. Hij bedacht en beschreef hoe de mensheid zou kunnen evolueren, maakte zijn werk op basis wat de ingenieurs voorspelden. Pure fantasie was het nooit’.

(tekst loopt door na foto)

Heroes

Met Paris au XXe siècle blikte Verne dus een eeuw vooruit, naar het Parijs van de jaren zestig. In werkelijkheid, weten we nu, zal de stad zich op dat moment opmaken voor de studentenrevolte van mei 1968. De strijdkreet die bij die democratiseringsbeweging werd gebruikt was: Demandez l’impossible! L’imagination au pouvoir! De verbeelding aan de macht, het is een leus die zich als een olievlek verspreidt over grote delen van Europa, en ver daarbuiten. Een nieuwe tijd kondigt zich aan. Het is ook de tijd waarin de jonge David Bowie doorbreekt met zijn hit Space Oddity, over de fictieve astronaut Major Tom, onderweg tijdens een ruimtemissie, ver van huis. In de jaren die volgen creëert de Britse kameleon het ene na het andere alter ego, tot hij zich – hevig verslaafd aan allerhande drugs – vestigt in Berlijn. Daar werkt hij met producer Tony Visconti en muzikant Brian Eno aan een trilogie die tot het beste van zijn werk gerekend wordt. Ook door Bowie zelf, trouwens. ‘For whatever reason, for whatever confluence of circumstances, Tony, Brian and I created a powerful, anguished, sometimes euphoric language of sounds,’ zei hij erover tegen het tijdschrift Uncut. ‘In some ways, sadly, they really captured, unlike anything else in that time, a sense of yearning for a future that we all knew would never come to pass. It is some of the best work that the three of us have ever done. Nothing else sounded like those albums. Nothing else came close. If I never made another album, it really wouldn’t matter now. My complete being is within those three. They are my DNA.’

Berlijn bleek overigens niet de stad waar hij zijn verslavingen onder de knie kreeg, daarvoor lagen er juist veel te veel verleidingen en verlokkingen op elke straathoek, het was een stad waar hij zich met zijn maatje Iggy Pop (die in hetzelfde gebouw aan de Hauptstraße een appartement bewoonde) volop in het uitgaansleven stortte. Heroes is de enige van de drie platen uit de Berlijn-trilogie die geheel in die stad werd opgenomen. De opnamen vonden plaats in de studio’s van het label Hansa, op steenworp afstand van de Muur. De titeltrack, een lied geïnspireerd op het beeld van twee geliefden bij de Muur, nam hij op in de immense Meistersaal, die sinds haar oplevering in 1912 toneel was geweest van recitals van kamerorkestjes, expressionistische tentoonstellingen en nazi-bijeenkomsten. Vanuit het studiogebouw kon Bowie regelmatig twee geliefden zien bij de Muur. Ze inspireerden hem tot het duo dat hij bezingt. Later, veel later, werd bekend dat het liefdeskoppel bij de Muur bestond uit producer Tony Visconti en een van de achtergrondzangeressen, een affaire die geheim gehouden moest worden omdat Visconti getrouwd was.

Toen Bowie een decennium later in Berlijn optrad, niet ver van de Muur, moedigde hij Oost-Berlijners, daar aan de andere zijde van die vermaledijde muur, aan om mee te luisteren. Met veel gevoel voor dramatiek zette hij die avond Heroes in, als was het een hymne op de eenheid, een gebed. Twee jaar later werd de muur ook fysiek afgebroken. Toen het nieuws over Bowie’s overlijden vorig jaar bekend werd twitterde het Duitse ministerie van Buitenlandse Zaken dan ook: ‘Good-bye, David Bowie. You are now among #Heroes. Thank you for helping to bring down the #wall.’

De verbeelding aan de macht, de gedachten zijn vrij. Alles kan. Je kunt zelfs een omgekeerde wereld scheppen, waarin de pijl van de tijd in de andere richting wijst, zoals de schrijver Martin Amis dat overtuigend doet in zijn roman Time’s Arrow. Hij creëert een personage dat zijn leven leidt vanaf het graf tot aan de baarmoeder. Terwijl hij langzaam maar zeker op zijn geboorte afstevent ontdoet hij zich steeds meer van de smetten en de enorme schuldenlast die hij tijdens zijn leven heeft opgebouwd. Zijn eveneens Britse collega Ian McEwan vertelt zijn nieuwe roman Nutshell dan juist weer vanuit die baarmoeder. Hij creëert op zijn beurt een foetus die nog ronddobbert in de baarmoeder en - met nog een week te gaan tot zijn geboorte - al volop reflecteert op de wereld van zijn ouders die hij weldra zal betreden. De openingszin: Hier ben ik dan, ondersteboven in een vrouw.

Met verbeelding is het ondenkbare denkbaar. Die Muur van Bowie, die was van lego. De engelen keken vanaf de stadsdaken toe, en zagen dat het goed was.

Maarten Slagboom is researcher en eindredacteur van Made in Europe