Wat kunnen we leren van dromers die utopieën en dystopieën schreven? OVT zoekt het uit in de zomerserie Utopia, over dromers en doemdenkers.

Het waren types voor wie je een blokje zou omlopen als je ze op straat zou tegenkomen. De een droeg een wijdvallende Armeense kaftan, had een wijvenbontmutsje op zijn hoofd en zou je de oren van je kop praten over ‘de edele wilde’. De ander had een profetenbaard tot op zijn morsige jasje en zou de minste gelegenheid aangrijpen om te gaan zeuren over ‘het kapitaal’, de bron van alle kwaad.

We hebben het over Jean-Jacques Rousseau en Karl Marx, twee hoofdpersonen uit de zomerserie Utopia, over dromers en doemdenkers van OVT en niet toevallig twee hoofdfiguren uit de geschiedenis van het utopische denken ofwel het denken over een nieuwe aarde en een bijbehorende nieuwe sterveling, een Adam 2.0. Rousseau beschreef zijn illusie over de onbedorven mens in Emile, een boek over een vegetarisch ventje dat niet te verpesten was, mits de gecorrumpeerde beschaving maar op afstand bleef. En Marx nam de lezer in zijn Communistisch manifest mee naar de wereld van de vuige bourgeoisie, terwijl hij ook bescheiden vooruitblikte op de naderende tijd van de edelproletariër, die niets te verliezen had, behalve zijn ketenen. 

Tegenwoordig zijn we een beetje bang voor de twee heerschappen met hun onverbeterlijke apocalyptische optimisme en hun mensenparadijzen. Ruim honderd jaar naargeestige communistische experimenten en toegenomen kennis over mens, natuur en cultuur zijn daar verantwoordelijk voor. We weten, denken we, beter: hoe je ook aan Adam sleutelt, de mens is niet goed te krijgen en de maatschappij is maar beperkt maakbaar.

volkstuintje

Toch vielen onze voorouders als een blok voor het gedachtegoed van de heren. Rousseau stond aan de wieg van de Franse Revolutie en met hem begon de kindvriendelijke opvoeding. Zijn ideaal van de ongerepte mens in de ongerepte natuur vinden we zowel terug bij Walden – het wilde Eden van de Amerikaanse schrijver Henry David Thoreau – als in menig volkstuintje van de gewone man. Zonder Marx, op zijn beurt, was er geen Russische Revolutie geweest, geen Sovjetstaat, en wellicht ook geen sociaaldemocratie, die het kapitalisme een menselijk gezicht gaf.

Dromen, kortom, mogen dan bedrog zijn, ze dienen ook ergens toe. Ze geven – hoe riskant en gevaarlijk dikwijls ook – richting aan het ruimer denken over de samen-­leving. Juist in onze tijd van een Ruttiaans gebrek aan verbeelding enerzijds en een Trumpiaans teveel aan verbeelding anderzijds, kan het geen kwaad eens stil te staan bij dromers die ons een paradijs of een antiparadijs voorspiegelden, bij schrijvers van utopieën en zogeheten dystopieën. Ter lering en vermaak, en opdat we er wat wijzer van worden.

Utopia, over dromers en doemdenkers, begint gepast met een aflevering over de naamgever van het genre, Thomas More, en zijn Utopia. De serie eindigt met een angstdroom, de nachtmerrie van het vrije Westen die beroepsprovocateur Michel Houellebecq schetst in Onderworpen, een zwartgallige roman over een geïslamiseerd Frankrijk. Tussendoor kan de luisteraar zijn hart ophalen aan Plato’s Ideale staat, A Brave New World van Aldous Huxley, George Orwells 1984, de Middeleeuwse vreet- en seksdroom van Cocagne en aan A Handmaid’s Tale, het verontrustende boek van Margaret Atwood over een moderne, puriteinse, antivrouwelijke dictatuur in Amerika.

En natuurlijk worden Karl en Jean-Jacques niet vergeten, al was het maar om dat onsterfelijke openingszinnetje uit Rousseaus Emile: ‘Alles is goed zoals het uit de handen van de Schepper komt, alles raakt verdorven in de handen van de mens.’