Van het VPRO-radioprogramma Borát (1984-1989), ‘een vrolijke strijd tussen fictie en werkelijkheid’, verschijnt deze week een boek met twee cd’s hoogtepunten. Rik Zaal: ‘Humor is natuurlijk... eh..., nou ja, dat weet ik ook niet allemaal.’

Robert Lagendijk

Het absurdistische radioprogramma Borát was tussen 1984 en 1989 wekelijks bij de vpro op Radio 1 en 2 te beluisteren. Borát was een duiventil voor komische talenten die een afkeer hadden van satire, persiflage en cabaret. Borát, ‘een vrolijke strijd tussen fictie en werkelijkheid’, was de opmaat voor Jiskefet. Maar voor nog veel meer. Deze week verschijnt een boek plus cd’s vol hoogtepunten.

Rik Zaal, thans 71 en ooit hoofd-Borát: ‘De laatste keer dat ik in een cabaretvoorstelling zat, was bij Youp van ’t Hek. Het was een professionele show, maar ik heb geloof ik maar één keer gelachen die avond. Dat is niet veel. Terwijl de rest van de zaal het uitgierde. De man op het podium zegt “Halve Zoolstra” en het publiek begint al te lachen. Zij weten: hier wordt Halbe Zijlstra bedoeld. En als er dan nog een grapje bovenop die woordgrap komt, ligt iedereen helemaal in een deuk. Cabaret werkt te veel op de aha-erlebnis: haha, ik weet wat jij bedoelt. En dat is waar alle Nederlandse cabaret op gebaseerd is. Verschrikkelijk.’ Zaal kan moeiteloos de vertolkers van de ‘makkelijke humor’ opnoemen. ‘Peter Pannekoek en Pieter Derks van De wereld draait door zijn echt het dieptepunt. Ik heb erop gelet, zij hebben nog nooit iets grappigs gezegd.’ Voor een presentator, schrijver, programmamaker en journalist maakt Rik Zaal overigens verdacht weinig zinnen af. ‘Ik heb natuurlijk ..., humor is natuurlijk... eh..., nou ja, dat weet ik ook niet allemaal.’ Een goed gesprek voeren over humor blijft lastig. Over absurdisme haast onmogelijk.

Nou ja, borát

In de 251 afleveringen van Borát die in vijf jaar tijd op de radio werden uitgezonden, was voor de luisteraar de aha-erlebnis ver te zoeken. Een item waarin een kind in de trein bij oma doorvraagt over het oorlogsverleden van de familie eindigt abrupt met de woorden van oma: ‘Kijk! Een paard met een stijve lul!’ Om te begrijpen waar dit absurdisme vandaan komt, moeten we ruim veertig jaar terug naar een vriendenclub in een kasteel in Tsjechoslowakije. 

Zaal: ‘Het belangrijkste van het hele verhaal is dat ik kennismaakte met mensen die konden overleven door om dingen te lachen, dingen uit te vergroten, dingen niet serieus te nemen. Mensen met humor.’ De mensen waar Zaal het over heeft, zijn de ‘Tsjechië-connectie’ – Jan, Jiri en Josef – die hij begin jaren tachtig leerde kennen. De drie hadden tien jaar eerder een bouwvallig slot gekocht, op zeventig kilometer van Praag, en hadden het vertimmerd tot een vrijplaats die een uitweg bood van de harde Russische realiteit die abrupt een eind had gemaakt aan de Praagse Lente in 1968. Zo voerde het trio er Tsjechovs Drie zusters op. Maar er werd meer absurdistische gekkigheid uitgehaald op het slot, telkens onder dezelfde noemer: borát. Toen Zaal die drie dankzij een wederzijdse vriend leerde kennen, was het vriendschap op het eerste gezicht.

Zaal: ‘Alles in dat land was absurd geregeld. En soms zelfs nog absurder. Ik maakte het zelf direct mee, toen ik voor het eerst in Tsjechoslowakije aankwam. Ik moest mij als buitenlander melden bij de geheime politie en kwam in een enorm gebouw met een gang met wel zestien identieke deuren. Toen ik vroeg bij welke ik mij moest melden, werd ik afgesnauwd maar kreeg geen antwoord.’ Wel kreeg Zaal een enorm formulier dat hij moest invullen. Daarna begon het lange, nodeloze wachten. Na een tijd ging er een deur open en werd hij met een soort oerkreet naar binnen gewenkt. Toen hij dat later aan zijn vrienden op het slot vertelde en dat hij zich daar unheimisch had gevoeld, zei Josef: nou ja, borát. 

Zij haten cabaret

Die vriendengroep had een missie, vertelt Jet van Boxtel, de toenmalige partner van Zaal, tevens ‘het geheugen’ en de archivaris van Borát. ‘Er moet altijd ergens borát zijn. Het woord betekent niets, maar klinkt in het Tsjechisch heel erg echt.’ In die tijd begrepen nog geen honderd mensen in Praag wat borát betekende, maar het woord werd te pas en te onpas gebruikt om de absurditeit enig houvast te geven.

Zaal kende het gevoel eigenlijk al van de klassiekers uit de Tsjechische literatuur en begreep daardoor het absurdisme dat in het land heerste en waar de drie vrienden in uitblonken. Hij vond dat hij zich er als radiomaker op moest toeleggen. ‘Humor in Nederland is satire, persiflage en cabaret. En dat vind ik alledrie niet leuk. Ik wilde aantonen dat er nog andere vormen van humor waren. Humor die lijkt op de absurdistische traditie uit Midden-Europa. Toen heb ik met Wim T. Schippers en Rogier Proper het programma Borát opgezet. Wim heeft nog een grotere hekel aan cabaret dan ik. Herman Koch en Michiel Romeyn kwamen er al gauw bij. Zij haten cabaret.’

De opzet van Borát was eenvoudig: een pool van schrijvers, acteurs en stemmen werd aangestuurd door Zaal en Van Boxtel en leverde geregeld tekst of cassettebandjes aan. Zaal en Van Boxtel monteerden de items, rubrieken en hoorspelen tot een prettige chaos van een uur. Zeg maar: hoorspelradio nieuwe stijl. 

Keukentafel improviseren

‘Radio- en tv-actrice’ Marjan Luif was al snel een vaste waarde binnen het team van Borát. Luif: ‘Ik had wat ervaring bij Radio Stad Amsterdam opgedaan. Daar had ik met Michiel Romeyn al wat rare samenspraken gedaan. Op een gegeven moment had Rik iets van mij gehoord en werd ik voor Borát gevraagd. Ik nam Michiel mee en Michiel nam vervolgens Herman Koch mee.’ De drie improviseerden geregeld aan Luifs keukentafel waarboven een microfoon aan de hanglamp was geplakt. ‘Meestal begonnen we laat in de middag. We waren allemaal niet van die ochtendmensen. We dronken bier, improviseerden, deden melig, kregen de slappe lach en namen alles op. Ik stuurde de cassettes vervolgens naar Rik en die monteerde de goede stukken aan elkaar. Het was een vrije manier van werken.’

Michiel Romeyn: ‘Het mooiste was natuurlijk om elkaar te verrassen. Jezus, wat zegt die nou weer? En daar moet je dan toch op reageren. Die manier van spelen is uiteindelijk Jiskefet geworden, want we hadden op een gegeven moment de behoefte om onze items te visualiseren. Maar eigenlijk is radio zoveel leuker dan televisie, veel suggestiever. Televisie maken – en film helemaal – is gedoe. Het moet altijd iets opleveren. Radio maak je met één microfoontje. Bij radio kun je iets makkelijker wegflikkeren.’

Hoewel de drie een sterke klik hadden, improviseerden Koch en Romeyn vaker samen en werkte Luif haar ideeën in haar eentje uit op papier. Romeyn: ‘Ik was heel goed in improviseren en uiteindelijk lukte het mij om dat Herman ook te leren: het is net als tafeltennis, ik zeg wat en dan moet jij daar op reageren. Marjan schreef soms iets uit, waardoor ik heel mechanisch reageerde. Ik kon dat slecht.’

‘Maar juist dat begin was leuk,’ zegt Luif. ‘Herman, Michiel en ik hadden iets met elkaar gemeen, een soort gekte. We wilden bepaalde situaties en bepaalde mensen spelen. Dat klikte. We voelden elkaar aan. Later, in de beginperiode van Jiskefet, hadden we dezelfde manier van werken, alleen iets meer gestructureerd. Maar radio heeft een soort losheid. Op het moment dat het televisie wordt, ga je er kritischer naar kijken. Dan kun je niet meer een hele middag om de keukentafel improviseren.’

‘Michiel vond dat ik ook bij Borát moest. Rik vroeg: maar wat kun je dan? Ik zei (met Polygoonstem): nou, ik kan dit. Twee dagen later presenteerde ik de hele uitzending als Philip Bloemendal.’ 

Herman Koch

Radio ontvangen

Ook Romeyn denkt met plezier terug aan die eerste opnamesessies. ‘Herman en ik waren al ooit voor de lol begonnen met improviseren. Anderen gaan tafelvoetballen of kaarten, wij deden dit. Dan hadden we een leuke middag of avond. Flesje bier erbij, klaar.’

Herman Koch: ‘Ik wist al wel dat het leuk was om met een andere stem iets te zeggen. Soms zaten we aan de bar van de Mazzo en verdraaiden onze stemmen. Op een gegeven moment kwam ik er op de achterbank van een auto achter dat ik een goede Philip Bloemendal had. (Koch zet Polygoonstem op:) Elke dag kwamen de Duitse soldaten bijeen op het Museumplein... enzovoorts. Op een gegeven moment vond Michiel dat ik ook bij Borát moest. Toen heb ik Rik gebeld. Die vroeg: maar wat kun je dan? (Koch weer met Polygoonstem:) Nou, ik kan dit. Twee dagen later presenteerde ik de hele uitzending als Philip Bloemendal. Dat was mijn radiodebuut.’

Koch vond dat hij zich nog op ‘amateurniveau’ bevond en ging nadenken over de mogelijkheden van zijn stem. ‘Kan ik ook een lange monoloog? Zou ik een boekenrubriek kunnen maken? Er kwamen steeds meer stemmen boven. In die tijd ging ik in Barcelona wonen om te schrijven. Daar oefende ik veel met een koptelefoon op en ging zoveel mogelijk hangen in het geluid van de stemmen die ik bedacht. Soms was iets te slecht. Dan spoelde ik het meteen over; dit mocht nooit gehoord worden. Maar die manier van werken komt eigenlijk dicht in de buurt van het zoeken van de juiste stem van de ik-persoon in een boek. Zodra je een stem te pakken hebt, heb je 95 procent van het verhaal.’

Koch luisterde in die tijd overigens nooit naar Borát en heeft nooit de uiteindelijke montage van zijn items gehoord. ‘Ik kon in Barcelona geen Nederlandse radio ontvangen.’  

Zou vormen

Maar Borát bleek in Nederland een hit en er ontstonden luisterkringen door het hele land. Mensen dromden samen om met elkaar naar de uitzendingen te luisteren. De medewerkers van het programma werden per item betaald, hetgeen voor Romeyn een mooie aanvulling was op zijn inkomen als afficheplakker in Amsterdam. Koch kon er in het goedkope Barcelona van leven. Romeyn: ‘De kunst was om zoveel mogelijk scènetjes op te nemen. Ik ging soms ook op kosten van de VPRO naar Barcelona met mijn professional walkman in de tas. Dan gingen Herman en ik bandjes maken. Vaak kwam het er niet eens van. Dan zei ik: Herman, we moeten nu echt iets gaan doen, anders wordt het niets. Kochten we een kratje bier en gingen we maar zitten met die recorder. Uiteindelijk kwam er altijd wel wat. Je moet gewoon schoppen; jezelf dwingen.’

Een vast onderdeel van Borát was ‘De vissers’: Koch en Romeyn die met het geluid van de zee op de achtergrond informatie voor vissers verstrekken, zoals een beat-visavond of een confrontatie tussen verschillende vissoorten bij een eiland in de territoriale wateren van Guernsey (Koch lijzig: ‘Gu-wernsie’). Zaal: ‘Dat was precies wat Borát moest zijn.’ ‘De vissers’ is voor Zaal nog altijd de meetlat waar hij andermans pogingen tot humor naast legt. ‘Kanniewaarzijn met Astrid Joosten is het toppunt van verschrikkelijk: mensen doen bestaande typetjes met bestaande accenten na. Het is eigenlijk niet te verdragen. Herman, Marjan en Michiel verzonnen zelf een dialect, werden daardoor een eigen personage en ontwikkelden zo een eigen taal.’ 

Terwijl Koch, Romeyn en aanvankelijk ook Luif er op los improviseerden, produceerde Jet van Boxtel een grotere club mensen die in wisselende samenstellingen meer gestructureerde hoorspelen afleverde. Van Boxtel: ‘Uiteindelijk heb ik heel wat hoorspelen gemaakt. Ik regisseerde ze ook, deed de geluidjes en zocht ook de spelers bij de rollen.’ De spelers werden uit de eigen vriendenkring gekozen, maar soms benaderde ze ook mensen die ze op televisie of in het theater had gehoord. ‘Ik wist dan meteen: die stem hoort bij die rol.’ Een van de vaste krachten waar zij mee werkte, was Ottolien Boeschoten met wie zij later het radioduo De nachtzusters zou vormen. 

Makkelijke humor

Veel geluiden in de items werden zelf gemaakt. Het levensechte geluid van een spijker die de oogbol van stuntman Henk Mul (later ook te zien in Jiskefet) doorboorde, was niet meer dan een eitje dat Koch fijnkneep. Maar er werd ook gebruik gemaakt van een echte geluidenmaker, een inspeciënt. Luif: ‘Er was subsidie om in de echte hoorspelstudio van de omroepen op te nemen. Als ik dan in het verhaal een stukje moest lopen, deed hij dat ineens. Heel vreemd. Ik heb toen een hoorspel geschreven vol geluiden die ik anders nooit had kunnen maken. Dat ging over een familie die door hun eigen honden werd opgegeten. Dat geschrok en geblaf moest die man toen allemaal maken.’ Ook Van Boxtel maakte een hoorspel dat in de studio werd opgenomen. ‘Maar dat was niet mijn ding. Bij het nob, het facilitair bedrijf, kon je ook wel tapes halen met allemaal geluiden erop, maar die leken vaak nergens naar en het was erg omslachtig. Dan liep je met een band te zeulen om er een fluitend vogeltje vanaf te halen.’

Toch was er op de radio niets terug te horen van de verschillende productie-eenheden binnen Borát. Elk item streefde naar het absurde. Zaal heeft er tegenwoordig een benaming voor: ‘niet-makkelijke humor’, een kwalificatie die hij overhield aan een bezoek aan Diepenheim, ten zuidwesten van Twente. Hij kwam er toen hij het land afreisde voor de dubbeldikke pil Heel Nederland (2009), de ultieme reisgids van Nederland. In de Grotestraat huist de Kunstvereniging Diepenheim. ‘Zij hebben ruimtes voor – en dan moet je het altijd even met een Twents accent zeggen – “niet-makkelijke kunst”. Het is de beste samenvatting voor een programma als Borát: niet-makkelijke humor.’ 

De hele wereld

Over één ding zijn alle makers het eens: Borát is een van de leukste dingen die zij in hun leven hebben gedaan. Maar uiteindelijk, na vijf seizoenen, vond de vpro het welletjes en zette een punt achter Borát. De naam dook nog op als item in andere programma’s en alle leden gingen hun eigen weg. Romeyn: ‘Het is net als bij bandjes: op een gegeven moment flikkert alles uit elkaar. Behalve Doe Maar.’

In 1990 opende de zoon van Josef een alternatieve club in Praag. Het werd een hang-out voor de lokale jeugd, maar ook voor westerlingen die in de goedkope hoofdstad woonden. Onder hen – ja ja – de Britse komiek Sacha Baron Cohen die Borat, zonder bronvermelding, als naam voor een van zijn typetjes koos. En zo veroverde Borat, nu zonder accent aigu, in rap tempo de hele wereld.
 

Radio doc: ‘Een nieuwe Borát’
zondag 8 mei, NPO Radio 1, 21.00-22.00 uur