Mono no aware betekent zoiets als: de schoonheid van de vergankelijkheid. Paulien Cornelisse klopt in deze laatste aflevering van Tokidoki aan bij eenzame ouderen, bezoekt een leeggelopen dorp en probeert de windtelefoon, waarmee mensen met de doden kunnen bellen.

‘Niet is blijvend en dat is droevig en vrolijk tegelijk’ – zo kun je het Japanse begrip mono no aware beschrijven. De schoonheid van de vergankelijkheid, daar draait de slotaflevering van Tokidoki om.

Een perfect voorbeeld van mono no aware is de windtelefoon: een telefooncel waarin Japanners kunnen bellen met hun overleden dierbaren. Paulien bezoekt ook een droevig plaatsje waar bijna niemand meer woont, maar waar poppen de plaats van de weggetrokken dorpelingen innemen.

Vrolijker is haar ontmoeting met Kimiko Nishimoto, een oude Japanse dame die op Instagram een ster is door haar hilarische zelfportretten. Kimiko is bepaald geen doorsneebejaarde; er zijn in Japan veel verpieterende ouderen. Paulien gaat mee met de vrijwilligers die het leven van eenzame bejaarden iets proberen op te vrolijken. Zo ontmoet ze de ontroerende meneer Onderdeboom –  zie Pauliens column hieronder.

column Paulien: Meneer Onderdeboom

Het zou wel mooi zijn als je alle Japanse namen ook zou vertalen. In de prachtige boeken van Detlev van Heest gebeurt dat. (Lees eens De verzopen katten en de Hollander, echt een aanrader.)

Japanse namen betekenen namelijk altijd wel wat, en meestal iets moois. Als je Akiyama heet, dan heet je meneer of mevrouw Herfstberg. Suzuki, een heel normale naam, wordt meestal geschreven met de karakters voor klok/bel en boom.

In de laatste aflevering van Tokidoki komt meneer Kinoshita voor. Kinoshita betekent ‘onder de boom’. Ik vond meneer Onderdeboom heel lief. Gepensioneerd ingenieur, had ooit nog meegewerkt aan de ‘chunnel’ tussen Frankrijk en Engeland. Omdat hij in het kader van dat project een keer in Frankrijk was geweest, begroette hij iedereen met ‘bonjour’. In Parijs had hij mensen op straat zien kussen. ‘Japan is daar nog niet aan toe,’ zei hij.

Het leuke van meneer Onderdeboom is dat hij niets afkeurends heeft. Een open geest, gevangen in een lichaam dat het niet meer doet. In een vervuild huis, zonder thuiszorg. Elke dag komt er een vrijwilliger checken of hij nog leeft. ‘Bonjour!’ roept hij dan vrolijk. Langer dan vijf minuten houd je het als buitenstaander niet uit in zijn huis, de stank is te erg.

Ik zag meneer Onderdeboom nog een keer, in het buurtcentrum. Ik vroeg hem wat hij dacht dat er zou gebeuren na de dood. De meeste Japanners hebben een vast geloof in een of andere hemel. Zo niet meneer Onderdeboom – daar was hij te nuchter voor.

Van alle mensen die ik in Japan heb ontmoet voor Tokidoki, denk ik het meeste terug aan meneer Onderdeboom.

Paulien Cornelisse