In de reportage over jongeren in Kiev vertrokken Tom Hofland en Pascal van Hulst met de vraag waarom zoveel Oekraïeners hun land willen verlaten. Ze troffen gelukzoekers, die in Nederland een betere toekomst voorzien. Maar hoe bouw je vanuit het niets succesvol een nieuw leven op? Dorst sprak met Zoltán Lippényi, die bijna tien jaar geleden vanuit Hongarije naar Nederland verhuisde.

Zijn accent is eigenlijk het enige waaraan je kunt merken dat Zoltán niet uit Nederland komt. Hij spreekt de taal vloeiend en past in het hokje van typische Hollander: blond haar, blauwe ogen, lang. Hij woont in een klein appartement achter in Utrecht samen met zijn vriend Kim, een danser van Deense afkomst. Sinds kort hebben ze een keeshondje: Theodor. Zoltán heeft een goede baan als postdoctoraal onderzoeker sociologie.

Waarom wilde je eigenlijk naar het buitenland?
Zoltán: “Avontuur zoeken, denk ik. Ik wilde toch wel heel graag de wereld zien. Ik had toentertijd een lange relatie die uitging. Ik denk dat dat ook deels de reden was dat ik daarna weg wilde.”

In Budapest haalt hij zijn diploma sociologie. Hij is een goede student, baankansen in Hongarije zijn zeker aanwezig. Toch wil Zoltán weg. Per toeval vindt hij een opleiding in Utrecht die hem aanspreekt: een master sociologie. Zonder verder veel onderzoek te doen, besluit hij zich aan te melden. In 2007 vertrekt hij naar Nederland, hij is dan tweeëntwintig. Met zijn ouders rijdt hij vijftien uur op en neer om te verhuizen.

Wat was je eerste indruk van Nederland?
“We kwamen aan in Utrecht en ik heb met mijn ouders in de binnenstad in een cafeetje gezeten. Ik vond het adembenemend mooi. Toen kwamen we erachter waar ik ging wonen. Het huis was een sociale-huurwoning uit de jaren tachtig, dat tot de sloop veroordeeld was. Er was helemaal niemand, omdat één student had afgezegd en de ander was verhuisd. Ik was alleen in een huis voor drie personen. De verwarming werkte niet, ik had natuurlijk geen meubels, alleen wat al door de woningbouw was ingericht: wat Ikea-meubels en verder niks.”

Een leven opbouwen vanuit een halfleeg huis: hoe doe je dat? De eerste stap blijkt een goede dagbesteding. De opleiding bevalt hem goed. Hij focust zich voornamelijk op de studie en niet op het leren van de Nederlandse taal. Een buitenlandse student, als het ware op een studievakantie. Het Nederlands studentenleven, waar praten en brallen de norm is, was voor hem en andere buitenlandse studenten een afgesloten wereld, omdat taal er zo’n belangrijk onderdeel is.

Was het niet eenzaam?
“Als je er voor een korte periode bent is het prima. Je weet dat je er maar een paar maanden blijft, dus je volgt wat vakken en gaat wat feesten. Nieuwe mensen leren kennen, reizen. Dat doen de meeste mensen. Ik merkte rond die periode wel dat ik een beetje geïsoleerd was. Ik had een leuke groep mensen op de studie, maar ik vond het niet genoeg. Toen begon ik bij de studentenroeivereniging. Ik was op de introductieavond en ik dacht: dit gaat heel verkeerd aflopen. Ik was de enige buitenlander. Ik kon toen nog maar een paar woorden en wat kleine zinnetjes Nederlands. Wat het niet spreken van de taal met je doet, is dat je constant geconfronteerd wordt met het feit dat je buitenstaander bent. Je kunt het niet afschermen, het is overal: in de borden, kranten, gesprekken, in de bus… Als je dan niet mee kan doen, dan ben je toch wel een vreemdeling. Dan kan je niet echt goed identificeren met het land en met de mensen. Je bent er ook geen onderdeel van.”

"Een taal leren is een berg beklimmen waarvan je de bergtop niet ziet. De bergtop is eigenlijk onhaalbaar."

Wanneer kwam voor jou het omslagpunt?
“Het allerbelangrijkste is dat ik besloot toch de taal te gaan leren. Ik denk dat dat mij enorm heeft geholpen, dat ik gemotiveerd was om de taal te leren en daardoor meer connecties kon maken met mensen bij de roeivereniging. Taalcursussen zijn meestal saai, maar als ’s avonds bij een gesprek weer twee zinnen meer kan zeggen, dan wil je het wel doen. Ik heb veel gelezen, tv gekeken… Ik heb nog steeds een boekje met allerlei uitdrukkingen en Nederlandse spreekwoorden.”

Schreef je dan gewoon alles op?
“Ja. Ik pakte de krant en begon te lezen, tot ik iets tegenkwam dat ik niet begreep. Dan schreef ik het op. Een taal leren is een berg beklimmen waarvan je de bergtop niet ziet. De bergtop is eigenlijk onhaalbaar. Als je het jong leert zijn je hersenen nog niet compleet gevormd, dus dan kun je de taal zo leren dat je niet meer hoeft na te denken. Rond je vijftiende, zestiende neemt het redelijk snel af en rond je dertigste is het leervermogen bijna totaal weg. Mensen hebben het over integratie van buitenlanders - nu voornamelijk over vluchtelingen – en dan wordt gesteld dat men de taal moet leren, maar ja: hoe? Kan dat eigenlijk wel? Ik denk dat het veel mensen afschrikt dat je een taal leert, maar dan niet in staat bent om het echt te kunnen spreken. Dat heeft ook met status te maken. Als je slecht communiceert, fouten maakt, onbegrijpelijk bent, tast het je persoonlijke status aan. Dan doe je het liever in het Engels, zodat je op gelijke voet met de ander staat. Voor mij is het anders gegaan, omdat ik in een situatie was waar dit allemaal niet speelde. Status is niet zo belangrijk bij de roeivereniging: ze vonden het gewoon leuk dat ik erbij was.”

Vooraf was Zoltán niet van plan om in Nederland te blijven na zijn studie, maar die keuze wordt steeds logischer. Het land past bij hem, bij zijn persoonlijkheid. Zoltán: “Ik ben een direct persoon en de manier waarop Nederlanders werken en communiceren met elkaar past goed bij mij. De meeste Hongaren die ik sprak hadden moeite met de directheid. Er zijn andere normen in Hongarije qua hoe je met mensen communiceert. Hongaren zouden bijvoorbeeld nooit direct nee zeggen. Nederlanders zeggen gewoon: ‘het past niet in mijn agenda,’ of: ‘het interesseert mij niet.’ In Hongarije zou dat niet kunnen.”

En het feit dat je ook op jongens viel? Had een relatie met een jongen in Hongarije wel gekund?
“Ja. Hongarije is minder open voor homoseksuelen, maar dat is denk ik in bijna alle landen zo, als ik van Kim bijvoorbeeld hoor over Denemarken. Ik denk dat Nederland een uitzondering is. Bijzonder liberaal en bijzonder accepterend. Dat is in andere landen heel anders. Wat mijn verhaal interessant maakt, is dat het geen typisch verhaal is van iemand die vanuit het buitenland komt om geluk te zoeken. Ik heb ook nooit heimwee gehad.”

Helemaal nooit?
“Helemaal nooit. Ik had af en toe wel een gevoel van isolatie, maar toen kwam de roeivereniging en was het voorbij. Ik heb ondertussen heel veel vrienden en ik voel me echt betrokken bij het leven van anderen in Nederland. Wat natuurlijk wel zo is: mijn familie woont nog in Hongarije en dat gaat ook wel zo blijven. Dan ben ik daar en dat is vaak wel een beetje moeilijk, dat ik daar niet zo betrokken kan zijn.”

Vinden zij dat ook moeilijk?
“Ik denk het wel, maar we praten daar eigenlijk niet zoveel over. Met mijn moeder praat ik soms wel over dat soort dingen, maar ik zeg altijd dat het voor mij heel lastig zou zijn om op twee benen te staan. Eén been in Hongarije en één been in Nederland. Dan zit je met je gedachten ergens anders en niet waar je woont. Ik doe het ook een beetje bewust om afstand te houden met zaken in Hongarije. Dat houdt ook in dat ik minder mijn oude vrienden daar contacteer. Hoe erg dat ook klinkt, als ik hier wil blijven en hier gelukkig wil zijn, dan moet ik mijn heil hier zoeken. Hier investeren in relaties en mensen en niet daar.”

"Je kunt je denk ik niet tegelijkertijd met twee landen identificeren." 

Na zijn master krijgt Zoltán een promotieplek aangeboden in Nederland, wat betekent dat hij ten minste vier jaar langer in Utrecht blijft werken. Zijn onderzoek gaat over Hongarije. Terwijl hij bewust kiest voor meer afstand van zijn vaderland, bestaan zijn dagelijkse werkzaamheden uit het onderzoeken van en contact onderhouden met Hongarije.

Het lijkt me gek om weer zoveel bezig te zijn met waar je vandaan komt.
“Ja, dat was af en toe niet zo makkelijk, omdat je dan dagelijks geconfronteerd wordt met de leefomstandigheden daar en hoe mensen denken en werken. Als je bijvoorbeeld ziet dat andere collega’s in Hongarije veel minder kansen hebben om onderzoek te doen op de universiteit dan ik had. Terwijl het hele getalenteerde mensen zijn.”

Waarom?
“Omdat je slecht wordt betaald. Je kan van je salaris van de universiteit niet echt leven. Wat er dan gebeurt, is dat mensen een tweede of derde baan hebben. Onderzoek vereist dat je perioden rust hebt en mogelijkheden om jezelf te verdiepen in het onderwerp. Dat kan dan niet.”

Als je niet naar het buitenland was gegaan dan was dat misschien jouw leven.
“Ja. Dat wist ik al een beetje, dat dat zo zit.”

Hoe ben jij veranderd sinds je hier kwam?
“Weet je waarom het moeilijk is om die vraag te beantwoorden? Ik ben volwassener geworden. Dat was ook in Hongarije gebeurd.”

Hoe denk dat je nu veranderd was als je in Hongarije was gebleven?
“Ja, precies, in een alternatieve realiteit… Ik weet het eigenlijk niet. Wat ik hier heb geleerd, is toch wel meer geduldig zijn. Ik had altijd hoge ambities en daar komt ook een beetje een ongeduld bij: ik wil alles nu. Maar zo werkt de wereld niet. Als je een probleem hebt, kun je het op verschillende manieren benaderen. Eentje is een koe bij de horens pakken. Dat werkt niet altijd het beste, want als je het te snel doet kan het zijn dat je belangrijke details over het hoofd ziet. Dat je geen rekening houdt met de consequenties. Een andere oplossing is om helemaal niets te doen. Maar dat is ook slecht, want dat wordt het probleem helemaal niet opgelost. Ik denk dat ertussenin een plek zit waar je van alle alternatieve mogelijkheden de beste manier zit om met het probleem om te gaan. Het is niet dat het dé oplossing is, maar beter dan alle andere oplossingen. Ik denk dat ik dat hier in Nederland heb geleerd en in Hongarije waarschijnlijk minder goed had kunnen leren.”

 Zie jij jezelf nog wel als Hongaar?
“Ja. Nou, eigenlijk niet meer.”

Wat betekent dat voor jou? Hongaars zijn?
“Dan zou ik me identificeren met het land, maar ook dat ik me niet als Nederlander identificeer. Dat ik een doel heb in Nederland, maar me verder niet identificeer met wat er aan de hand is. Dat is niet zo. Je kunt je denk ik niet tegelijkertijd met twee landen identificeren. Dat is heel moeilijk: dan heb je niet alleen het land, maar ook de vrienden die er wonen, de persoonlijke connecties. Dat wringt, dat kun je niet zo makkelijk verenigen.”