Op de lokale televisie zag ik een bijzonder soort teleurstelling. De stadsarcheoloog had de plek ontdekt waar in de dertiende eeuw een toegangspoort had gestaan. Hij stond daar met een journalist en een cameraman, hij wilde de grond in om een kijkje te nemen, hij popelde.

Op de lokale televisie zag ik een bijzonder soort teleurstelling. De stadsarcheoloog had de plek ontdekt waar in de dertiende eeuw een toegangspoort had gestaan. Hij stond daar met een journalist en een cameraman, hij wilde de grond in om een kijkje te nemen, hij popelde. Maar er lag een dikke plaat beton, afgedekt met klinkers, waarop stevig verankerd een tweepersoonsbankje en een metalen afvalbak. De journalist kende de geschiedenis, hij wist dat er bij de constructie van deze rustieke plek gegraven was, een paar jaar geleden. Hij wist ook dat er middeleeuwse resten waren gevonden, maar de gravers hadden niets gezegd en hadden de betonmolen laten werken. Hij vroeg of ze hem niet hadden moeten waarschuwen, zodat hij een blik op het verleden had kunnen werpen. De stadsarcheoloog zei dat dat inderdaad de afspraak was. Terwijl hij naar het bankje en de afvalbak keek, voegde hij er bijna onhoorbaar aan toe dat het niet netjes was. ‘De zachte krachten zullen zeker winnen in het eind’. Zou het? Deze regel van Henriëtte Roland Holst heeft mij altijd verscheurd en verbitterd.