Na het slechte nieuws over Wim praatte ik dagenlang over niets en niemand anders.

Ik probeerde me te herinneren wanneer ik hem voor het eerst ontmoette – negentien of twintig jaar geleden in de Polanenstraat of op de camping in Bakkum waar hij scheidsrechter was bij een voetbalwedstrijd? Ik was meteen gefascineerd door zijn grilligheid, door het gemak waarmee hij van standpunt veranderde en vooral door zijn onverschrokken manier van ruziemaken. Dat talent had ik niet, ik maak nooit ruzie buiten de huiskamer, nooit met vreemden in de openbare ruimte, zelfs nooit in het verkeer. Maar ik bleek iets vergeten te zijn. Iemand wees me op een stuk dat Wim Brands in het Jaarboek 2010 van de Jan Campert-Stichting schreef. Ik was het vergeten, maar werd wakker geschud.

‘Ik ken A.L. Snijders goed. En al lang. Maar als ik dit zeg, denk ik direct dat ik hem helemaal niet ken.
Ik ontmoette hem voor het eerst tijdens een feest van een van zijn dochters die boven ons woonde. We hadden na tien minuten ruzie. Over de poëzie van een voormalige copywriter ging het. Ik vond dat zijn poëzie te veel tegen reclame aanschurkte, volgens Snijders was dat volslagen onzin. De rest van de avond ontliepen we elkaar. Maar als we dan per ongeluk weer samen aan één tafel terechtkwamen, begon de ruzie opnieuw. Het onderwerp deed er intussen niet meer toe. Was ik ergens voor, hij tegen en omgekeerd.
Later las ik dat vriendschappen van Snijders vaak beginnen met ruzie. Zo vernielde hij op de Haagse kunstacademie tijdens hun eerste ontmoeting de bril van zijn latere vriend Rinus van den Bosch. Geen idee hoe ik die ruzies moet rijmen met zijn lankmoedige aard.
Toen wij eenmaal bevriend waren geraakt, zei Snijders, die zich graag beroept op zijn burgerlijke natuur: “Ik dacht eerst dat je normaal was ,maar dat is gelukkig helemaal niet het geval.”
Ik weet nog steeds niet of ik dit een compliment moet vinden. Snijders is een vat vol tegenstrijdigheden. Hij schrijft het zelf toe aan zijn wezelachtige natuur. Maar verkondigt dit dan weer onwezelachtig luid. En met de nodige ijdelheid.’

Als ik in mijn mailbox kijk, zie ik dat Wim me de laatste jaren meer dan 1200 berichten heeft gestuurd, met vele raadgevingen hoe te leven, wat te doen. Eén beeld komt regelmatig terug, hij raadt me aan op het zandpad naast mijn huis te gaan staan, mijn armen naar de hemel te strekken en te schreeuwen, schreeuwen.