Ik schrijf in het bos op een hoek van twee zandwegen.

De zon schijnt, er is weinig wind, het is wel diep in november. Ik hoor orgelmuziek van Bach, maar dat moet schijn zijn. Ik schrijf een verhandeling over de liefde. Een jongeman vraagt de hand van zijn meisje aan haar vader. De man ziet er niets in. Hij is niet onvriendelijk, het is geen ploert. Hij is integer, hij doet niet alsof. Hij vindt zijn dochter niet passen bij de jongen, hij veinst niet. Hij legt uit dat hij geen toestemming geeft, maar hij voegt er nonchalant aan toe dat hij het jonge paar niets in de weg zal leggen. 

De jongen begrijpt er niets van, hij begrijpt het verschil niet. Terwijl de vader zich vriendelijk buigt over het probleem, en ik er al schrijvend daarbij natuurlijk ook een rol in speel, is het weer omgeslagen. Uit het niets vallen dikke druppels op het papier, de letters worden inktvlekken, ik moet alles onder mijn kleren proppen. Als zoiets in de zomer gebeurt kun je bijna altijd schuilen onder dikke bomen, maar daar is nu geen sprake van. Als ik het sjofele pannenkoekhuisje bereik, tot op het bot nat, wacht me een verrassing. Het is hier buiten het seizoen op een doordeweekse dag altijd uitgestorven. De eigenaresse zit dan op haar eigen kamer en houdt de zaak door een smal venster in de gaten. 

Nu is er bedrijvigheid, er lopen mensen heen en weer, er liggen kabels op de vloer, er staan grote camera’s. Ik hoor dat er een tv-film wordt gemaakt over een schilder die in het bos werkt. Ik heb wel eens over hem gehoord, ik heb hem nooit ontmoet. Hij schildert en tekent op een plek in het bos die niet over paden bereikt kan worden. Hij is er elke dag, in alle seizoenen. Hij komt 's morgens, hij gaat ’s avonds weg. 

Er liggen twee grote, bruine zeilen waaronder hij zijn schildermateriaal verbergt. Men zegt dat hij dit al jaren doet, men zegt dat niemand hem ooit gezien heeft, maar natuurlijk heeft niet iedereen hetzelfde verhaal, er zijn er die behoefte hebben aan mystiek, en dan weet je het wel. Hoe dan ook, hij komt op de televisie, iedereen is druk, er is lawaai. In de hoek zit een stille man. Dat moet 'm zijn. Ik ga niet naar hem toe. Ik zie hem binnenkort op de televisie. Een vernietigd leven.