In onze koelkast staat een nep-ei: Een bouncing egg. Als er bezoek is, haalt mijn dochter dat ei uit de koelkast, gooit het van de ene in de andere hand en vraagt of ze een ei mag. Ik roep dan boos dat ze niet met eieren moet gooien. Het bezoek kijkt timide toe hoe mijn dochter niet luistert en dan laat zij het ei los. Het bezoek schrikt, maar het ei stuitert en wij lachen.

Deze week wilde ze met me praten over zaken die voorbijgaan, de speeltoestellen waar ze niet meer in mag, omdat ze te groot is. Ze werd er verdrietig van. Ik probeerde haar te troosten met alles wat nog wel kan, vooral omdat het bedtijd was en ik geen zin had in drama.

Uiteindelijk moest ik zeggen: ‘Je hebt gelijk. Het is de vergankelijkheid waar je over nadenkt, de tijd die verstrijkt, verlies.’ Daarna werd het gesprek alleen maar beter, en hoe belangrijk is bedtijd nou helemaal? Hoe vaak ben je in de buurt van het eerste besef van vergankelijkheid?

Ooit vond ik het raar dat ik niet meer met haar vader woonde, of dat zij soms bij hem was en niet bij mij. Het gezin leek incompleet. Maar ook toen al twijfelde ik aan die gevoelens. Zo miste ik mijn dochter bijvoorbeeld nooit als ze op school zat, maar wel wanneer ze bij haar vader was. Is dat missen? Of is dat geloven dat het leven anders hoort te zijn dan het is?

Ik herinner me dat ze vier was en we samen op een terras aten. We lieten twee tolletjes tussen onze borden draaien en maakten een parcours van ons bestek. Af en toe ving ik flarden op van gesprekken van volwassenen om ons heen en ik besefte dat ik bij geen van die gesprekken dacht: ik wou dat ik daar aan mee kon doen.

Ik kan me weinig interessanters indenken dan het samenleven met een kind. Niet veel relaties veranderen zo met het jaar als die met een kind.

Mijn huis is vaak een klerebende. Bijvoorbeeld omdat mijn dochter en haar vriendinnetje zich tien keer achter elkaar omkleden, mijn bed afhalen en bovenop dat bed dansjes voor elkaar uitvoeren. Ik lach me een breuk als ik ze bezig zie.

Ik moet er eerlijk gezegd niet aan denken dat er in mijn huis een andere volwassene zou rondlopen met een mening over die bende. Ik heb pas last van de bende als een moeder zo’n vriendinnetje komt ophalen, bedenkelijk naar de troep kijkt en tegen haar kind zegt dat dit echt niet kan, dat ze nu onmiddellijk moet helpen opruimen voor ze mee naar huis kan.

Meestal pakt mijn dochter op zo’n moment dat ei, ze gooit het op, en ik zie zo’n moeder denken: o god, ze heeft haar dochter echt niet in de hand. Angstig kijkt ze naar dat uitgelaten kind dat een ei rondzwaait. Ik speel de bezorgde, getergde moeder, een rol die iedereen gelooft. Totdat het ei op de grond stuitert en wij lachen.