Nelleke Koop maakte een zowel feitelijke als ontroerende film over het traject dat een dood in het water gevonden lichaam aflegt.

2Doc: Waterlijken
Nederland 2, 23.00-0.00 uur

‘Hebbes.’ Twee politiemannen staan tot hun heupen in de rivier en houden een man vast onder zijn oksels. De man is dood. Hij heeft zijn bril nog op. Wat een drijvend ding in de rivier was, is ineens een mens geworden. Een mens dat dagen, weken, maanden eerder de kleren aantrok waarin hij later gevonden zou worden, een mens dat zijn geliefde(n) gedag zei, de deur achter zich dichttrok, misschien zonder te weten dat hij al die dingen voor het laatst deed. Omdat de dood hem die dag zou overvallen, in de vorm van een ongeluk of misdrijf. Of koos hij zelf voor het einde? Door te springen van een brug bijvoorbeeld, waarna de rivier hem meevoerde tot zijn lichaam kwam bovendrijven, geborgen werd en van onderzoekende en zorgzame hand tot hand ging om erachter te komen hoe deze persoon stierf en wie het was. Is.
Nelleke Koop (36) studeerde in 2009 af aan de filmacademie en won drie jaar geleden tijdens een Idfa-workshop de Mediafondsprijs met haar plan voor Waterlijken. Hoewel ze eerder een zevendelige opdrachtreeks regisseerde over de marine die in totaal vijftig minuten duurt, Midden in de marine, maakt ze nu haar echte, lange documentairedebuut. En hoe.

Haar film volgt de chronologische stappen na de vondst van een waterlijk. Van waterpolitie en technisch rechercheur via schouwarts en forensisch patholoog naar obductieassistenten. Hoewel veel buiten beeld blijft, blijft niks buiten beschouwing. Koop maakte een nauwgezette registratie van de dagelijkse praktijk – de waterpolitie bergt zo’n tweehonderd lijken per jaar uit de grote rivieren die vanuit Duitsland Nederland binnenstromen – die tegelijkertijd over veel meer gaat. Het hele leven eigenlijk, en dus de dood, die ontzagwekkende gebeurtenis.
Aanleiding voor Waterlijken vormde een klein bericht dat Koop las over een uit de gracht gedregde, waarna zij nieuwsgierig werd naar wie daar vervolgens zoal mee te maken heeft. ‘De zorg die in elke etappe van het werk gelegd wordt frappeerde me,’ zegt ze. ‘Hoe men de overledenen aanraakt, omdraait, uitkleedt, aankleedt. “Het is niet vies om aan een dode te zitten,” zei de schouwarts, “iedereen verdient alle aandacht”.’
Behalve feitelijk en informatief is Koops film subtiel en ontroerend geworden. De letterlijke ontleding van een mens op zoek naar diens verhaal, versus het voor de laatste keer wassen van lijf en leden, het kammen van het natte haar. Liefdevol, dat is het, en allemaal ter voorbereiding op de lastigste fase: het teruggeven van de gevondene en geïdentificeerde aan de nabestaanden. Koop: ‘Dan is iemand weer een vader, een zoon, dan komt hij thuis.’