Terwijl dammen in Nederland aan populariteit inboet, wordt het in Afrika steeds populairder. Tijdens het komende WK in Emmen heeft Nederland in de jonge Roel Boomstra weer een serieuze kanshebber. Maar een Afrikaanse pretendent is er ook: Jean Marc Ndjofang, de huidige vicewereldkampioen.

Ooit was Nederland een roemruchte damnatie: land van wereldkampioenen als Ton Sijbrands, Harm Wiersma en Jannes van der Wal, spelers die mede door hun excentriciteit veelvuldig in de media verschenen. Maar na de succesvolle jaren zeventig en tachtig werd het stil. De Russen verdeelden onderling de wereldtitels. In de Nederlandse huizen verdwenen de damborden naar zolder, PlayStation en smartphone kwamen ervoor in de plaats. Nu is er echter goed nieuws, in de vorm van Roel Boomstra: een 22-jarige natuurkundestudent uit Emmen, tweede op de wereldranglijst en favoriet om de Russische wereldkampioen Alexander Georgiev te onttronen.

‘Geen idee,’ zegt Boomstra (lang, vriendelijk, brildragend, veel lachend) op de vraag hoe hij aan het dammen raakte, ‘ik ben ooit begonnen en nooit meer gestopt.’
Het is een warme augustusdag, lunchtijd, de kantine van sportcentrum Papendal waar de Nederlands dambond een trainingskamp heeft belegd. Terwijl Boomstra zijn boterhammen smeert, vraag ik wat hij antwoordt als iemand hem vraagt wat hij in het dagelijks leven doet; zegt hij dan ‘dammer’ of ‘natuurkundestudent?
‘Dammer.’
Hoe reageren mensen daarop?
‘Ze vragen wat ze zich daarbij moeten voorstellen. Dan vertel ik dat het echt topsport is, dat ik een enorme database van partijen heb die ik bestudeer, dat ik veel met de computer werk. “Ik heb vroeger ook wel geschaakt,” is dan vaak de reactie.’

Ik speel graag tegen spelers van wie ik weet waar ik aan toe ben. Afrikanen zijn onvoorspelbaar.

Roel Boomstra

Roel Boomstra

Geschaakt?
‘Ja, ik heb er geen probleem mee hoor, maar als iemand een volleyballer tegenkomt zegt hij natuurlijk ook niet: ik heb vroeger ook wel een balletje getrapt...’
Het gesprek komt op Boomstra’s privé-coach, Ton Sijbrands, de ‘Magiër uit Muiden’.
‘Als ik een globaal idee van de stand heb, ben ik redelijk tevreden, hij wil de absolute waarheid weten. In zijn ideale wereld zou hij spelen zonder klok. Ik zie dammen als competitie, die klok hoort erbij.’
En rituelen, heb je die? Elke sportman heeft immers rituelen.
‘Ik houd wel van rituelen, maar dat komt, ik ben gewoon lui met ontbijt maken, dat is gewoon elke dag hetzelfde.’
Dat kun je toch geen ritueel noemen?
‘Ik poets heel vaak mijn tanden voor een partij, dat is ook gewoon standaard, ik hou gewoon van elke dag hetzelfde.’
Waarom zou je je tanden poetsen voor een partij?
‘Ja, weet ik niet.’
De doelman gooit een kussentje in de hoek van de goal en jij poetst je tanden.
‘Ja.’
En wat gebeurt er als je je borstel vergeten bent, of er geen water uit de kraan komt?
‘Niets, maar ik hou wel van regelmaat.’

Verrassingen, daar houdt Boomstra niet van. ‘Ik speel graag tegen spelers van wie ik weet waar ik aan toe ben.’ 
Tegen Afrikanen speelt hij liever niet. Afrikanen zijn onvoorspelbaar. ‘Het is een andere wereld, mysterieus, ik spreek ook geen Frans. Nu is er een nieuwe Afrikaans kampioen, niemand heeft die man ooit gezien. In Nederland is gebruikelijk: je bestudeert alle boeken en dan word je een goede speler. In Afrika studeren ze niet. Ze komen elkaar tegen op straat en dan spelen ze, om geld soms ook, en op een gegeven moment doe je dat zo vaak, dan is de beste daarvan een goede speler. Ze hebben daardoor ook een eigen stijl. In de opening zijn ze minder sterk, daarin is kennis van de theorie belangrijk, hun kracht ligt in het tweede deel van de partij.’
Wel eens daar gespeeld?
‘Ja, in Senegal.’
Hoe was dat?
‘Anders. We hadden bijvoorbeeld elke dag een afspraak hoe laat we zouden beginnen. Dat zijn geen Nederlandse afspraken.’
Na de lunch leg ik mijn vuile bestek op de verkeerde plek terug. Zonder iets te zeggen pakt Boomstra het bestek op en plaatst het waar het hoort.
‘De vicewereldkampioen is Afrikaans,’ zegt hij als we teruglopen naar de trainingsruimte waar bondscoach Rob Clerc en de andere spelers wachten, ‘die woont in Nederland, is inmiddels redelijk verwesterst. Daardoor is hij zo sterk. Hij combineert het beste van beide werelden.’

Terwijl Boomstra met de anderen een eindspelprobleem oplost vertelt Rob Clerc over Boomstra’s kansen. ‘Iedereen is bang voor hem,’ zegt Clerc, ‘want hij is onverzettelijk, speelt altijd door, gaat nooit voor een gemakkelijke remise. Een speler die tegenover Boomstra plaatsneemt, weet: dit wordt een erg moeilijke dag.’ In het middenspel heeft Boomstra zijn gelijke niet, zegt Clerc, maar het eindspel is niet Boomstra’s grote liefde. En ook niet van Clerc zelf trouwens. 
‘Wij denken strategisch; in plannen, in structuren, in schijvenformaties, maar in het eindspel wordt het aantal mogelijk immens. Eigenlijk is er geen touw aan vast te knopen.’
We nemen afscheid.
‘In september gaan we naar Kameroen,’ zegt Clerc nog, om de Afrikaanse deelnemers aan het WK te leren kennen. Van de twintig spelers op het WK komen er vijf uit Afrika. Afrikanen, die zijn goed in het eindspel.

Afrikanen spelen het liefst snel. Westerse spelers proberen alles door te rekenen, maar een Afrikaan doet een zet vaak puur op gevoel.

Jean Marc Ndjofang

twee maanden later

Spelletjescafé De Twee Klaveren aan de Amsterdamse De Clerqstraat, een schrale ochtend begin oktober. Jean Marc Ndjofang (Ebolowa, Kameroen, 1976), de verwesterste vicewereldkampioen waar Boomstra het over had, kijkt naar buiten, een rolkoffer staat naast hem. Nog drie uur, dan stijgt zijn vliegtuig op, bestemming Didim, Turkije: een volgende toernooi. Er is weinig tijd.
‘Mijn vader leerde mij het spel, maar hij vond het niks dat ik zo vaak damde. Wanneer een kind veel damt, wordt er slecht van gesproken, want dan komt zijn schoolwerk in gevaar.’
Het dammen was overal, in zijn jeugd, in zijn stad Yaoundé, vertelt Ndjofang. De damclubs speelden op straathoeken, clubgebouwen bestonden niet. En als er geen damborden en -schijven voorhanden waren, werd een bord in het zand getekend en speelden ze met stenen of doppen. Inmiddels zijn de voorzieningen wel iets beter, zijn er een klein aantal damclubs met clubgebouwen, maar nog altijd wordt er op straat gedamd. ‘Na hun werk gaan de mensen niet rechtstreeks naar huis, maar naar die damclubs op straat, om te spelen, om wat te kletsen, om te discussiëren over politiek. Het dammen brengt mensen samen: mensen uit elke sociale laag.’
Het spel had een grote aantrekkingskracht op de jongen, en al snel lieten de ouderen hem meespelen, want het joch speelde sterk. ‘Soms wel honderd partijen per dag,’ zegt Ndjofang, ‘korte partijen dus.’
‘Afrikanen spelen het liefst snel. Westerse spelers proberen alles door te rekenen, maar een Afrikaan doet een zet vaak puur op gevoel. Zo van: ik voel dat het zo moet, ik speel het gewoon en dan zie ik wel verder. Maar tegenwoordig studeren de Afrikaanse topspelers ook.’

Ndjofang verdiepte zich in het spel, studeerde ondertussen rechten en politieke wetenschappen. Werd in 2000 Afrikaans kampioen, in eigen land. Kreeg een uitnodiging om in Nederland te komen spelen, en vestigde zich in Amsterdam. De geringe aandacht voor dammen in Nederland had hem verbaasd. Dit was toch het land van Sijbrands en Wiersma? Maar weinig mensen damden.
‘In Amsterdam zijn twee clubs, in Yaoundé alleen al heb je er meer dan twintig. De media in Afrika besteden er ook veel aandacht aan. Iedereen kent mij daar, ook mensen die zelf niet dammen. Maar ook Ton Sijbrands en Harm Wiersma zijn in Afrika bekende namen. Ja, de toekomst van het dammen ligt in Afrika, in Kameroen alleen al hebben we zeker een half miljoen mensen die het spel spelen. Alleen de organisatie moet beter. Nederlandse topspelers hebben coaches en geld van de sportbond. Als Afrikaanse spelers dergelijke voorzieningen hadden, was er allang een Afrikaans wereldkampioen geweest. Maar het gaat gebeuren.’
En dan? Wat gebeurt er dan als hij over een maand in Kameroen als wereldkampioen die vliegtuigtrap afdaalt?
‘Daar wil ik niet eens aan denken. Het zou geweldig zijn, niet alleen voor Kameroen, maar voor heel Afrika. Alle Afrikaanse spelers dromen hiervan. Die titel komt ons toe; door onze inspanningen, vanwege het grote aantal spelers, het niveau. De tijd van Afrika is gekomen. En als het gebeurt zal ik het niet overleven, de emotie is te sterk...’
Hij slaat met zijn hand op tafel.
‘We moeten er maar over ophouden, erover praten alleen al kost moeite.’ Zijn ogen worden vochtig.
‘Het kan een andere speler zijn,’ zegt hij na een tijdje, ‘het gaat niet om mij. Het gaat om Afrika.’
Een Afrikaan wereldkampioen, in een denksport.
‘We verdienen de titel,’ zegt hij nogmaals, ‘we verdienen die titel echt.’
Er valt een stilte. Ik vertel dat Roel Boomstra voor elke partij zijn tanden poetst. Ndjofang lacht. Ja, zelf heeft hij ook rituelen. Hij spreekt zichzelf eerst hardop toe, en vervolgens drinkt hij een glas wijn of whisky, om kalm te worden.
Het gesprek komt op de straatfeesten die in Kinshasa losbraken toen de piepjonge Congolees Freddy Loko Luzayadio in 2014 Afrikaans kampioen werd; de militaire politie moest eraan te pas komen om hem tegen de menigte te beschermen.
Nee, dat zie je in Roel Boomstra’s Emmen toch niet snel gebeuren.
Ndjofang glimlacht, schuift wat ongemakkelijk heen en weer op zijn stoel. Hij moet weg. Een vliegtuig wacht niet. En even later zie ik hem met zijn rolkoffer in tram 13 verdwijnen, op weg naar het volgende toernooi.

Georgiev en ik spelen slechts zeven partijen in Izmir, maar het is beter dan niets, de match is gered, en daarmee het imago van het werelddammen.

Jean Marc Ndjofang

naschrift

Bovenstaande verhaal was al geschreven, toen ik daags na het interview een mailtje van Ndjofang kreeg. Er was nog iets dat hem van het hart moest: hem was groot onrecht aangedaan. Het kwam hierop neer: het toernooi om het wereldkampioenschap wordt van oudsher om het jaar gespeeld. In het tussenliggende jaar mag dan de nummer twee de wereldkampioen in een tweekamp uitdagen. Maar een tweekamp tussen Ndjofang en wereldkampioen Georgiev had nooit plaatsgevonden. Er waren mogelijkheden geweest, schreef Ndjofang, ook in Kameroen, maar het door Nederlander Harry Otten geleide bestuur van de werelddambond FMJD (Fédération Mondial du Jeu de Dames) had het verprutst.
‘Ik weet niet eens of ik in Emmen zal spelen,’ schreef Ndjofang, ‘het is of mijn keel is dichtgeknepen, ik ben zo kwaad.’
Als de FMJD niet vóór het WK alsnog een match organiseerde, zouden mogelijk alle Afrikaanse spelers het WK boycotten. Eén keer eerder in de geschiedenis had zo’n match niet plaatsgevonden, in 1963, en ook toen ging het om een Afrikaanse speler – de legendarische Baba Sy. Dat was geen toeval.
‘Zou dit ook zijn gebeurd als de uitdager een Nederlander was geweest, of iemand uit en ander noordelijk land?’
Hij had er op het eind van ons interview over willen beginnen, maar de tijd ontbrak. Hij zou zijn vliegtuig hebben gemist. Ik begreep er niets van: hoe kon het dat ik zo veel mensen uit de damwereld had gesproken en niemand hier ook maar iets over had gezegd? Stond er een olifant in de huiskamer van de damwereld?

Ja, was de uitdager een Nederlander geweest, dan was zo’n revanche-tweekamp waarschijnlijk allang gespeeld, kreeg ik daags erna van verschillende kanten te horen. Maar over de achtergrond verschilden de meningen. Ndjofang sprak van obstructie, zelfs van discriminatie. FMJD-voorzitter Harry Otten wees op gebrek aan interesse bij sponsors en gaf aan dat de FMJD te laat doorkreeg dat degene die door de FMJD was belast met de organisatie van de match door privéomstandigheden niets voor elkaar kreeg. De werelddambond had gefaald, daar kwam het hoe dan ook op neer. Toen het bestuur dat in juni 2015 ten slotte inzag, probeerde Otten alsnog een tweekamp van de grond te krijgen, te houden in Polen, een maand voor het WK. Maar Georgiev en Ndjofang zagen er niets in, vanwege in hun ogen ontoereikende, niet serieus te nemen gage en omstandigheden. Private partijen deden nog een lastminutepoging. Financiering bleek op korte termijn echter niet meer rond te krijgen.
Vond vóór het WK in Emmen geen tweekamp plaats, dan zou Ndjofang zijn recht om de wereldkampioen uit te dagen verspelen.
‘Help me,’ schreef Ndjofang, ‘zorg ervoor dat iedereen van dit onrecht hoort.’
Ik moest daarmee nog wel even wachten. Want op de Algemene Vergadering van de werelddambond die daags erna, op zondag 11 oktober, in Turkije zou worden gehouden, zou hij een allerlaatste poging doen recht te doen zegevieren.
Die zondagnacht kwam zijn mailtje binnen. ‘Dear Hans, I am just in a hurry to inform you...
Hij had zelf de algemene vergadering toegesproken, schreef Ndjofang. Zijn emotionele speech had erin geresulteerd dat afgevaardigden van de Aziatische en Afrikaanse dambond bij elkaar waren gekomen en een voorstel werd ingediend, en vrijwel unaniem aangenomen, om de match alsnog te doen plaatsvinden, te financieren uit middelen van de werelddambond zelf. Het bestuur van de FMJD zag zich voor een voldongen feit geplaatst en stelde zich tenslotte ook achter het plan; een blamage was voorkomen.
Izmir is de stad waar de tweekamp wordt gehouden, tussen 24 oktober en 1 november.
‘We spelen slechts zeven partijen,’ schreef Ndjofang, ‘maar het is beter dan niets, de match is gered, en daarmee het imago van het werelddammen. Ja, alles is goed nu.’

En zo geschiedde. De tweekamp werd gespeeld en eindigde gelijk. Georgiev behield zijn wereldtitel en Ndjofang werd niet de eerste echte Afrikaanse wereldkampioen dammen (Baba Sy kreeg in 1986 postuum alsnog de wereldtitel toegekend). Nog niet, want op het WK in Emmen zou het alsnog kunnen gebeuren, als Georgiev en Boomstra er tenminste geen stokje voor steken.

Wk Dammen, Emmen, 8-25 november