Hugo Blom

Er zit een piep in mijn oor. Op een dag werd ik wakker in een ziekenhuis in Nijmegen en was die piep er. Ik hoorde hem niet, want de piep zat in mijn hoofd en niet daarbuiten. In het ziekenhuisbed sloeg ik er geen acht op, ik had wel wat anders aan mijn hoofd. Bijvoorbeeld wat ik daar deed en hoe ik daar terecht was gekomen, en waar was iedereen? Mijn jongste zoon lag een verdieping lager en had geen piep, maar daar was dan ook alles mee gezegd, want er was wel iets stuk gegaan in zijn kleine hoofd. Hij moest eerst maar eens wakker worden. Dat gebeurde een tijdje later en hij leefde verder. Niet zoals hij was, maar zoals hij is.

De onoplettende vrachtwagenchauffeur zagen we een tijdje later in de rechtbank. Zijn advocaat porde hem toen hij ons zag aankomen, en gedwee schudde de jongen van nauwelijks 21 ons de hand en perste er een 'sorry' uit. Wij voelden ons bijna nog schuldiger. Als hij nou straks maar niet al te zwaar werd gestraft. Wij leefden immers allemaal nog, en dit kon hem wel eens zijn rijbewijs, zijn baan, en wie weet wat nog meer gaan kosten. Zijn advocaat was gewiekst, en bovendien was er een tachograafschijf kwijt en was het  technisch onderzoek een rommeltje, dus de chauffeur had zich ook door de groenteboer kunnen laten verdedigen.

Mensen met een piep in hun oor moeten 'het monster toelaten', zo lees ik in een artikel over een nieuwe cognitieve gedragstherapie die tinnitus draaglijk moet maken. Ik hoorde die piep bijna twaalf jaar geleden niet, en ik hoor hem nu ook niet. Hij is er alleen altijd.