Aan de rand van toenmalig Berlijn bouwde Siemens zo'n honderd jaar geleden een stad speciaal voor haar arbeiders, met alle voorzieningen van dien. Niet alleen regelde Siemens woningen, opleidingen, aandelen en pensioenen – het zorgde ook voor vrijetijdsbesteding, kerken en weeshuizen. Daarmee stond het bedrijf aan de wieg van een soort private verzorgingsstaat.

Bij Siemens kriebelde het tegen het einde van de negentiende eeuw van de expansiedrift. Het bedrijf groeide gestaag en wilde uitbreiden, maar rondom de twee fabrieken die het in Berlijn bezat, was geen ruimte. Daarom besloten de bewindvoerders te kiezen voor een groot oppervlak buiten de stad, gelegen tussen Spandau en Charlottenburg. Dit zou bekend komen te staan als Siemensstadt. Dat was geen onterechte benaming: zonder overheidsbemoeienis ontwikkelde Siemens het gebied van een drassig moerasgebied tot een volwaardige stad.

Geschiedenis

Werner von Siemens startte in 1847 zijn bedrijf in de Berlijnse wijk Kreuzberg. In de beginjaren was Siemens een compacte onderneming van vaardige technici. Als pionier van de telegrafie ontwikkelde het één jaar na oprichting de eerste lange-afstands telegraafverbinding, die tussen Berlijn en Frankfurt liep. Kort daarna volgden orders voor grote aantallen telegraafverbindingen in Rusland, alsmede tussen Londen en Calcutta. Daar bleef het echter niet bij: Siemens ontwikkelde tussen circa 1860 en 1880 de eerste elektrische treinen, gloeilampen en generatoren. Aan Londen leverde het de eerste straatverlichting ter wereld. Rond 1900 was het al uitgegroeid tot één van de grootste bedrijven van Duitsland.