The Card Counter, van de Amerikaanse schrijver/regisseur Paul Schrader, is weer een typische Schrader-film geworden. ‘Ik ben de verhalenverteller, die verhalen over anderen verzint zodat hij niet zijn eigen verhaal hoeft te vertellen.’

Een van de beste films van het afgelopen festival van Venetië was Paul Schraders The Card Counter. Over de professionele pokerspeler William Tell, die in een vorig leven bewaker in de beruchte Abu Ghraib-gevangenis was. Tell sleept dat verleden als een loden last met zich mee en doet er nog elke dag boete voor. De kans op verlossing dient zich echter aan wanneer de jonge Cirk, zoon van een voormalige collega van Tell, hem vertelt over een wraakactie die hij van plan is te plegen.

VPRO Cinema schoof in Venetië aan bij een rondetafelgesprek met schrijver/regisseur Paul Schrader (1946).

‘Een personage met een wereldbeeld als dat van mij doet iets wat eigenlijk onvergeeflijk is. Hoe leef je daar dan mee?'

Paul Schrader

In deze film volgen we William Tell, een van de bewakers van martelgevangenis Abu Ghraib. Door hem te volgen gaan we ook sympathie voor het personage voelen. Hoe staat u zelf tegenover hem?
Schrader: ‘Voor mij zit dat allemaal in zijn voice-over, wanneer we in flashback zien hoe hij mensen martelt. Tell zegt dan: “Ik had het in me” En ik denk dat hij gelijk heeft, want we hebben het allemaal in ons. We zijn allemaal in staat om de verschrikkelijkste dingen te doen. Om andere mensen te laten lijden. Als je denkt dat jij de uitzondering bent, heb je het mis. Daarom kan je de bewakers in Abu Ghraib ook niet zomaar afschilderen als monsters, want we hadden daar allemaal kunnen staan.

We leven nu in een maatschappij waarin niemand nog verantwoordelijk is voor zijn eigen daden. Ik loog niet, ik versprak me. Ik heb niemand onzedelijk betast, ik maakte een foute inschatting. Maar in mijn film kan Tell zichzelf niet vergeven. Zijn regering heeft hem vergeven, de maatschappij heeft hem vergeven, want hij heeft zijn straf uitgezeten... Iedereen heeft hem vergeven, behalve hijzelf. Hij vindt dat hij nog niet genoeg geleden heeft.

Die wereld ken ik, want ik ben streng gereformeerd opgevoed en mijn hele jeugd was doordrongen van schuld en lijden. Ik voelde me zelfs schuldig over dingen die ik niet eens gedaan had. Dat was het idee: dat een personage met een wereldbeeld als dat van mij iets doet wat eigenlijk onvergeeflijk is. Hoe leef je daar dan mee? En zo kwam ik op zijn soort van zombiebestaan. Tell is de hele dag met cijfers bezig. In zijn hotelkamer, het casino. Hij is niet dood, maar hij is ook niet echt aan het leven.’

En bij zombies moest u aan professionele pokerspelers denken?
‘Ik zie ze regelmatig op televisie. Van de buitenkant ziet het er heel glamoureus uit, maar alles wat ze doen is over cijfers nadenken. Professioneel gokken is werk. Ze gokken tien tot twaalf uur per dag.

Ik denk altijd na over hoe ik een beroep kan gebruiken in mijn films. Dat begon al met het allereerste script dat ik schreef, voor Taxi Driver. Voordat die film uitkwam waren taxichauffeurs altijd de grappenmakers, de beetje eigenaardige vriend van het hoofdpersonage.

Als je zo’n personage uit die rol haalt en er een donkere antiheld met existentiële problemen van maakt, dan zie je pas wat zo’n taxi echt is. Het zijn gele doodskisten die door de riolen van New York drijven. En in Taxi Driver zit er een jongeman in gevangen. Dan krijgt zo’n metafoor kracht.

Op televisie zie je gokkers altijd lachen en praten, maar wanneer was jij voor het laatst in een casino? En zag je de mensen daar de hele tijd lachen en praten? Ik heb dat in ieder geval nog nooit gezien. Het is juist een nogal sombere aangelegenheid. Vooral voor de mensen die de hele dag achter gokkasten zitten.’

Oscar Isaac als William Tell

Hoe verhoudt deze film zich tot uw vorige films?
Er is in al mijn films zeker een rode draad te ontdekken. Je hebt altijd wel een man alleen in een kamer. Met een masker op, en dat masker is zijn beroep. En die man wacht tot er iets gebeurt.’

Geldt dat ook voor u zelf?
‘Waarschijnlijk wel ja. Ik kom steeds terug op datzelfde personage, dus dat kan ik niet ontkennen. Ik ben de verhalenverteller, die verhalen over anderen verzint zodat hij niet zijn eigen verhaal hoeft te vertellen. Toen ik net begon schreef ik het scenario voor Taxi Driver als zelftherapie. Ik schreef dat verhaal om niet zoals Travis Bickle te worden, want ik stond op het punt hem te worden. Ik schreef dat script niet om door te breken in de filmwereld, ik schreef dat script om niet gek te worden.’

De antiheld in The Card Counter heet William Tell, wat gelijk doet denken aan de legendarische Zwitserse kruisboogschutter, die de appel van het hoofd van zijn zoon moest schieten. Wat is een goede naam in een film?
‘Je zoekt iets wat resoneert. Tell is niet zijn eigen naam, dat is de naam die hij gebruikt als hij poker speelt, en een ‘tell’ is een bekende pokerterm [wanneer je aan je tegenstanders, zonder dat je het zelf doorhebt, door je gedrag laat zien wat voor kaarten je hebt, GB]. En dan heb je inderdaad ook de legendarische kruisboogschutter, die zijn zoon moet zien te redden. Voor onze William Tell geldt dat min of meer ook, in zijn relatie met de jonge Cirk. Dus dat paste mooi. Je zoekt altijd namen die een soort easter egg-kwaliteit hebben. Die iets extra’s over een personage vertellen. Net als bij Travis Bickle. Travis heeft iets poëtisch: het is iemand die veel reist [In het Engels: travels, GB]. En dan koppel ik dat aan een harde, vulgaire naam als Bickle, wat bijna de naam van een komiek is. Dat schuurt, en dan wordt een naam bijzonder.’

The Card Counter draait vanaf donderdag 10 februari in de bioscoop

Meer over The Card Counter