Het zijn niet alleen de peilingen die Enrico Olivieri, de leider van de grootste Italiaanse oppositiepartij, doen vluchten. De vijftiger is zichzelf volkomen kwijtgeraakt, als hij zichzelf al ooit is geweest. Vlak voor de verkiezingen verruilt hij, zonder iemand iets te zeggen, Rome voor Parijs, waar hij aanbelt bij een vriendin die hij al 25 jaar niet heeft gezien. ‘Ik wil wel eens zien wat die etters gaan doen zonder mij,’ zegt hij tegen haar.

Zijn spindoctor verzint een list. Die schuift Enrico’s tweelingbroer Giovanni naar voren, een briljante filosoof met een bipolaire stoornis. Giovanni, nog maar net uit de inrichting ontslagen, verbaast jan en alleman met zijn onconventionele optredens. Zijn niets en niemand ontziende punchlines gaan erin als koek, zijn haiku’s en achteloze improvisaties worden voor diepgravende politieke parabels gehouden: zijn partij maakt een razendsnelle opmars in de peilingen.

De Italiaanse (theater)regisseur en schrijver-scenarist Roberto Ando baseerde Viva la libertà op zijn eigen roman Il trono vuoto uit 2008. Het is een malle mix van Nanni Moretti’s Habemus papam (2011), waarin een kardinaal de vlucht neemt als hij tegen zijn zin wordt verkozen als nieuwe kerkleider, en Hal Ashby’s Being There (1979), waarin de spaarzame woorden van een simpele tuinman als diepe wijsheden worden gezien.

Geen mens doorziet de persoonsverwisseling – de Italiaanse president niet, de Duitse bondskanselier niet en ook de gevreesde parlementaire pers niet; als schoothondjes laten ze zich een rad voor ogen draaien.

Als politieke satire is Viva la libertà (‘lang leve de vrijheid’) allerminst overtuigend: scherpe randjes ontbreken en de film werpt geen enkel nieuw licht op de eeuwigdurende crisis waarin de Italiaanse politiek verkeert. Ook de inkijkjes in de filmwereld ( Enrico’s oude vriendin werkt als set dresser; haar man is een vermaarde filmregisseur) zijn tamelijk gratuit.

Maar de Italiaanse steracteur Toni Servillo (recent te zien in La grande bellezza, eerder al even formidabel als Italiaanse premier in Il divo) is de moeite waard als de tegenpolen Enrico en Giovanni. De één is een grauwe, gelaten, in zichzelf en het leven teleurgestelde tobber, de ander een frivole, flamboyante flapuit. Servillo speelt ze met speels gemak. Met minimale middelen, maar altijd is duidelijk met wie de kijker van doen heeft.

Totdat dat niet meer de bedoeling is, natuurlijk.