Toen de Tsjechische schrijver Karel Čapek in 1921 het woord ‘robot’ introduceerde, liet hij zijn metalen geesteskinderen meteen de wereldheerschappij van de mens overnemen. ‘Robots aller landen, wij bevelen jullie de mensheid uit te roeien’, schreef hij in zijn toneelstuk R.U.R. (Rossum’s Universal Robots). Het beeld van de superintelligente robot, door de mens geschapen naar zijn eigen evenbeeld, maar daarna evolutionair superieur geworden, doortrekt bijna een eeuw van sciencefictionfilms en -literatuur.
Hoe anders is de realiteit. Turing Award-winnaar Edward Feigenbaum, een Amerikaanse pionier op het terrein van de kunstmatige intelligentie, vertelde me twee jaar geleden hoe zeer de Japanners zich schaamden toen ze na de kernramp bij Fukushima geen enkele robot hadden die te hulp kon schieten. Feigenbaum had in een evaluatiecommissie gezeten van Asimo, een humanoïde robot van Honda. ‘Asimo was vooral een brok mechanica. A wonderful stupid robot! Een paar maanden na de Fukushima-ramp lieten de Japanners hulprobots uit de VS over vliegen. De president van Honda was furieus, want het bedrijf had bijna een miljard dollar in Asimo geïnvesteerd. Hij bleek waardeloos toen het erop aan kwam.’