een zwerver ligt op een bankje te slapen, jij zit op het andere bankje op mij te wachten en ik ben eerst helemaal omgelopen voordat ik je vind naast de bloemenkraam.

Duiven pikken stukjes brood van de grond die een halfuur eerder door een onbekende vrouw met boodschappentas zijn uitgestrooid op de grijze stenen. Het is koud, maar niet koud genoeg om binnen te gaan zitten dus zitten we op het terras. Mijn hand gaat automatisch naar mijn haar en ik denk iets te lang na over wat ik wil drinken. Een cappuccino staat volwassen. Ik vind het lief dat je een fristi bestelt.
We zitten hier omdat we elkaar geen gedag meer zeggen en dat is niet goed. Niet voor onze gemeenschappelijke vrienden en niet voor onze concentratie in studiezalen. In een poging nonchalant over te komen heb ik mijn benen op de stoel naast me neergelegd. We zullen nooit vrienden worden.
‘Dus…’ je speelt met een bierviltje.
Vanochtend heb ik de verkeerde trui aangetrokken, die waar een ijsvlek op zit omdat het ijsbolletje opeens van mijn hoorntje viel. Maar jij hebt een katerig gezicht dus staan we quitte denk ik.
‘Ik ben gewoon niet zo goed in het kaderen van mijn gevoelens.’ zeg je terwijl je met je rietje speelt. ‘Ik voel dingen gewoon elke dag anders.’
‘Maar je voelt wel dingen?’
‘Ja dat wel, maar het is gewoon moeilijk allemaal. Ik huil nooit. Ik weet niet wanneer ik voor het laatst gehuild heb.’
‘Ik wel. Gisteren nog, om een verhaal wat ik las voor het slapengaan. Ik heb ook veel om jou gehuild.’

‘Ik las laatst dat vrouwen significant meer huilen dan mannen.’

‘Oké.’

‘Het ding is gewoon, uiteindelijk heb ik je denk ik veel bespaard. Ik ben gewoon niet zo goed in dit soort dingen.’  
‘Dus het lag niet aan mij?’ 
‘Nee.’
‘Hoe is het met je moeder?’ 
‘Goed. Ze mist je, denk ik. Je was haar verloren dochter. Hoe is het met Asta?’
‘Slecht. Hij blaft niet meer zo vaak. Hij mist je, denk ik.’  
We reconstrueren avonden met wijn op de bank en the velvet underground op de achtergrond. We reconstrueren avonden waarbij we juist niet met wijn op de bank zaten. Maar ik merk dat ik vooral vat op de dingen krijg doordat we ze niet reconstrueren. Ik zoek naar de woorden achter de woorden. Als de serveerster vraagt of we nog wat willen drinken besluit je te betalen voordat de woorden op zullen zijn.

‘Tessa,’ zeg je net voordat ik mijn sleutel in het fietsslot wil steken. ‘ik vond het wel echt leuk met je.’ 
Terwijl ik naar je kijk bedenk ik me dat het nooit helemaal over zal zijn, maar wel zo goed als. Dat is bijna hetzelfde, maar niet helemaal. Mijn kamer is zo goed als schoon, maar niet helemaal. Iemand met smetvrees zal er nooit kunnen wonen.
‘Volgende keer zeg ik je gedag.’ beloof ik je voor ik wegfiets.