In Zambia hebben vele jaren van Nederlandse ontwikkelingshulp bitter weinig opgeleverd, ontdekt Bram Vermeulen. Doen de Chinezen het nu beter, onder het motto ‘trade, not aid’?

Elmar Veerman

Mongu, een gebied in het uiterste westen van Zambia, werd wel de dertiende provincie van ons land genoemd. Vanaf de jaren zeventig van de vorige eeuw wemelde het er van de Nederlandse ontwikkelingswerkers die de beschaving wilden brengen naar dit natte, platte gebied. Bijvoorbeeld door een kanaal uit te baggeren, een klus ter waarde van tientallen miljoenen euro’s. Dat zou scheepvaart mogelijk maken en zo de hele economie een boost geven.

Met voormalig ontwikkelingswerker René Lourens kijkt Bram Vermeulen wat daarvan terecht is gekomen. Niet veel, blijkt al snel. Boten van Nederlandse scheepswerven liggen te roesten langs de kant van het al weer dichtgeslibde kanaal. Ze bespreken wat er misging, en waarom het falende project steeds weer verlengd werd. Dat is nu voorbij. De hulp is opgedroogd en in plaats van een ambassade met 45 man heeft Nederland alleen nog een klein consulaatje met drie medewerkers in Zambia.

In Mongu betreuren de mensen het einde van de Nederlandse hulp. Maar de ontwikkeling is er juist in een stroomversnelling gekomen. Chinezen bouwen een indrukwekkende brug, iets wat Nederlandse ingenieurs onmogelijk leek. Waarom kunnen die Chinezen dat wel, en wat zijn hun drijfveren eigenlijk? Hoewel een opzichter van de bouwactiviteiten vooral de vriendschap tussen China en Zambia wil benadrukken, schemert het echte antwoord er wel doorheen: handel.

De brug is een enorm project

liever handel dan hulp?

Het motto ‘trade not aid’, dus handel in plaats van hulp, is enorm in opmars. Ook in Zambia. Bram spreekt daarover met vice-president Guy Scott. Die beaamt dat veel ontwikkelingshulp voor niets is geweest, en dat handel vaak meer zoden aan de dijk zet. Maar dat geldt niet op alle gebieden, zegt hij: de aidsepidemie zou met handel alleen nooit onder controle te brengen zijn.

Nederlandse ontwikkelingswerkers van vroeger, die als vrijwilliger naar Zambia kwamen, zien tegenwoordig ook voor zichzelf meer heil in handel. René Lourens is adviseur in de veehouderij en zijn vriend Arie fokt vleeskoeien. Ze boeren goed, en dat is ook beter voor Zambia, zeggen ze. ‘Ik heb als ondernemer blijvende werkgelegenheid gecreëerd.’

De vraag is natuurlijk wel waarom Zambianen zelf niet zo’n bedrijf opzetten. Zij kennen de lokale cultuur beter, dus je zou kunnen denken dat allerlei drempels voor hen lager zijn. Arie: ‘Wat in dit land ontbreekt, is de capaciteit om te plannen. Het vooruitdenken, denken aan morgen. Mensen leven erg met de dag. Dat is een handicap.’ Dat klinkt toch wel een beetje koloniaal, reageert Bram. Tja, zegt Arie. ‘Als ondernemer doe ik het beter. Dat blijkt gewoon.’

Zambiaanse winkels zijn dun gezaaid

Ook in de winkelcentra van de hoofdstad Lusaka blijkt dat buitenlandse bedrijven de lokale ondernemers het nakijken geven. Waarom zijn er bijna geen Zambiaanse winkels, wil Bram weten van een verkoopster in een kledingwinkel die wel tot die zeldzame categorie behoort. Al liggen zelfs daar helemaal geen producten van eigen bodem in de schappen.

Handel werkt misschien beter dan hulp, maar wie is daarmee het meest geholpen? De Zambianen, of toch eerder de buitenlandse investeerders?

bekijk fragmenten van deze aflevering

  • meer van Bram Vermeulen