Zo schrijft Hendrik in zijn boek over—hoewel een Belg, maar het grootste deel van zijn leven woonachtig in Parijs—Franck: 'Die Duitsers graven wel diep, maar ze vinden niets. […] Fransen doen dat niet, want ze weten: de waarheid ligt net onder de oppervlakte.' Die waarheid, verwoordt hij in een korte ‘Meditatie’ uit zijn boek Over Muziek is als 'de waarheid van bossen en bergen, van zonneschijn en nachtelijke hemel: zij zijn de vrijheid en de waarheid van al onze sentimenten.'
Voor het Holland Festival 1951 schreef Hendrik Aubade voor koperkwartet. Van oudsher een stuk om het ochtendgloren in te luiden. Of beter, een ochtendlied om een geliefde toe te zingen onder het open raam. Een lied dat vaak werd gezongen wanneer de heimelijke romance ’s ochtends noodgedwongen een halt toe werd geroepen.
Deze Aubade echter klonk in de avond, op de openingsavond van het Holland Festival in 1951. Het werd door blazers van het Residentie Orkest gespeeld op het binnenhof, 'vanaf de trans van een der torens, plechtige inleidingsmuziek,' zoals hij zelf schrijft in zijn toelichting. Het is een kort listig stukje en verloopt zo: 'Het beknopte werkje laat na enkele introductiematen een deftige mars, daarna een choral en vervolgens een samengaan van het choral en motieven uit de mars horen.'
Over de inhoud van het stuk heeft hij verder weinig te melden, want, zo schrijft hij in dezelfde ‘Meditatie’: 'De inhoud en de uitdrukkingsmacht der muziek gaan boven alle woorden en tekens uit; wij kunnen haar betekenis en zelfs haar wezen wel pogen te omschrijven, maar wij kunnen nooit zeggen wat zij zegt. […] Daarom is zij de meest aristocratische kunst, en toch meteen de meest democratische, omdat zij voor ieders hart open staat en het nooit aan haar ligt, wanneer men haar niet lief heeft.'