Documentairemaker Ulrich Seidl debuteerde in 2001 als speelfilmregisseur met het indrukwekkende Hundstage. In 2007 volgde het nog indrukwekkender Import/Export. ‘De acteurs moesten eerst wel enige gêne overwinnen.’

Regisseur Ulrich Seidl is moe. We spreken hem eind januari op het filmfestival in Rotterdam. Een dag eerder was hij op het festival in Gothenburg , de dag daarvoor in Helsinki, en een dag later moet hij weer door naar Brussel . Het interview moet in het Duits, want de Oostenrijkse regisseur is zo moe dat hij het niet meer kan opbrengen om zijn gedachten eerst naar het Engels te vertalen.

Seidl (Wenen, 1952) is in zekere zin het slachtoffer van zijn succes. De documentairemaker die in 2001 als filmregisseur debuteerde met het indrukwekkende Hundstage, kwam in 2007 met het nog indrukwekkender Import/Export . Een film die nu al op meer dan 80 festivals vertoond is.

Seidls kijk op de medemens is er een van geamuseerde walging. Hij maakte venijnige documentaires over treurige gelovigen (Jezus, Du weisst, 2003), zelfingenomen modellen (Models, 1998) en mensen hatende dierenliefhebbers (Tierische Liebe, 1995). In 2001 volgde zijn eerste speelfilm: Hundstage, een zwarthumoristische kijk op de Oostenrijkse medemens, die vergeefs op zoek is naar zin, schoonheid en liefde.

Import/Export is Seidls tweede speelfilm. In deze film volgen we de Oekraïense Olga, die de ellende in eigen land ontvlucht en terechtkomt in Oostenrijk, en de Oostenrijkse Pauli, die in eigen land maar geen werk kan vinden (en houden) en zijn geluk beproeft in het Oostblok.

De film schakelt heen en weer tussen beide personages, maar laat ze elkaar nergens ontmoeten Seidl: ‘Dat stond eerst wel in het scenario, maar dat heb ik niet eens gefilmd. Dat werd te banaal’.

De vernederingen die beide personages in de film moeten ondergaan zijn talrijk. Olga probeert het in eigen land nog even bij een pornosite als webcammodel, wordt vervolgens hulp in de huishouding bij een Oostenrijks gezin (de moeder: ‘Ik kan je ontslaan wanneer ik wil. Zo doen we dat hier.’) en eindigt als poetsvrouw op de geriatrische afdeling van een ziekenhuis.

Pauli probeert het eerst als bewaker, maar wordt al snel ontslagen en gaat dan met zijn stiefvader naar het Oostblok. Zogenaamd om geld te verdienen met kaugumballenapparaten en aftandse videokasten, maar vooral zodat zijn stiefvader ranzige seksavontuurtjes kan beleven.

De ellende druipt er (weer) vanaf, maar tegelijkertijd is elk shot raak en beklijven de personages, die zo uit een van Seidls documentaires lijken weggelopen. De meeste ‘acteurs’ blijken dan ook zichzelf te spelen. Seidl: ‘Paul Hofmann, die Pauli speelt, is ook meestal werkeloos, hangt veel rond en raakt dan verwikkeld in allerlei vechtpartijen. Ekateryna Rak, de Oekraïense, is zelf ook verpleegster geweest, net als Olga, en was ook nog nooit in het Westen geweest. Dat laatste was belangrijk voor mij, want ik wilde dat haar ervaringen authentiek zouden overkomen.’

Het is niet altijd eenvoudig om met non-professionals te werken. ‘Vrienden hadden Ekateryna verteld dat je als je naar het Westen gaat eindigt in de seksindustrie. Daar was ze erg bang voor, en het kostte nogal wat moeite om haar ervan te overtuigen dat onze bedoelingen eerbaar waren.’

Niet alle acteurs in de film zijn amateurs. Een handvol acteurs die we ook al in Hundstage tegenkwamen zijn weer van de partij, en tv-acteur Michael Thomas stapte zelf op Seidl af. ‘Hij vroeg me of hij mee kon spelen in de film. Voor hem heb ik toen de rol van stiefvader verzonnen, want die stond oorspronkelijk niet in het script. Dat was ook goed voor het verhaal, wat het bood Pauli de mogelijkheid om tegen iemand op te spelen.’

Toeval, bijvoorbeeld in de vorm van zichzelf aanbiedende acteurs, speelt een grote rol in de films van Seidl. ‘Mijn films veranderen tijdens de voorbereiding de hele tijd. Ik laat me erg leiden door de bezetting en de locaties. Voor mij is een film een avontuur, een reis. Ik weet vanwaar ik vertrek en ongeveer waar ik aan wil komen, maar de weg daar naartoe ligt helemaal open.’

Neem de scène met de Roma’s die Pauli en Michael op hun trip door het Oostblok tegenkomen. ‘Die stond niet in het script. Ik was op zoek naar locaties voor de film en kwam langs vervallen flats die vol met Roma-families zaten. Ik sprak de mensen daar aan en werd uitgenodigd. Dan drink je bier, laten ze je hun woningen zien en even later bieden ze je hun vrouwen aan. Zoiets wil ik gebruiken in mijn film. Ik vraag ze dan of ik daar mag filmen, en of ze willen meespelen. Ik vertel ze eerlijk wat ik wil filmen, dat ze Pauli een van hun meisjes aanbieden, en dat vinden ze prima, ja. Zolang ze maar begrijpen dat ik laat zien wat ik even daarvoor zelf heb meegemaakt.’

De scènes die ongetwijfeld de meeste opwinding (én verontwaardiging) zullen veroorzaken, zijn de scènes die werden opgenomen op de geriatrische afdeling van een ziekenhuis. Met echte, kwijlende, dementerende, patiënten, van wie de helft (zo kan je zien op de aftiteling) binnen korte tijd na de opnamen zijn overleden. ‘Die geriatrische afdeling heeft altijd in het script gestaan. Ik wilde dat graag laten zien, omdat sterven in onze maatschappij taboe is. Zoiets mag je niet laten zien. Voor zover de patiënten zelf geen toestemming konden geven hebben we het aan de familie gevraagd. En dat was eigenlijk helemaal niet zo’n probleem. Het waren vooral de autoriteiten die dwarslagen. Politici, artsen, de managers van het ziekenhuis. Zogenaamd omdat het niet goed zou zijn voor het welzijn van de patiënten. Onzin natuurlijk, want doordat wij daar kwamen draaien kregen ze eindelijk eens bezoek. Hadden ze ook eens een verzetje.’

De verpleger en verpleegster op de afdeling zijn acteurs. ‘Die speelden ook al mee in Hundstage. Ik heb hun gevraagd of ze zich goed wilden voorbereiden op hun rol, en ze hebben maanden in het ziekenhuis gewerkt voordat de opnamen begonnen. Zodat ze door de patiënten werden herkend en als onderdeel van het ziekenhuis werden gezien. De acteurs moesten eerst wel enige gene overwinnen. Zo moesten ze onder andere poepluiers verschonen. Maar toen ze dat eenmaal hadden gedaan, ging het snel beter. Het blijkt dat je best met dementerende patiënten kan communiceren. Sommige mensen vinden het moeilijk om naar die scènes te kijken, terwijl anderen dat juist weer mooi vinden. Wat belangrijk is, is dat het echt was. Zo gaat het als mensen sterven.’

Dat het lijkt alsof Seidl geen steken laat vallen, en echt iedere scène sterk en overtuigend is, heeft veel te maken met zijn werkwijze. ‘Ik neem mijn films chronologisch op. Dat betekent dat het verhaal alle kanten op kan gaan, maar ook dat ik net zo lang kan doorgaan totdat iets is gelukt. Mocht iets nou gewoon echt niet werken, dan besluit ik de scène te schrappen en verzin ik iets anders . Ik ben niet gebonden aan een script of een beperkt aantal draaidagen. Ik heb voor deze film alles bijelkaar opgeteld bijna een jaar lang opnamen gemaakt. Dat leverde me uiteindelijk een uur of 80 materiaal op. Dat heb ik in een eerste montage weten terug te brengen tot negen uur, en daar maakte ik dan weer een versie van vier uur van. Volgens sommigen was dat de definitieve versie, maar dat leek me persoonlijk toch iets te lang. Er zijn maar weinigen die een kwelling zo lang kunnen doorstaan.’