Adam Driver, nu te zien in Paterson en Silence, is een van de meest gevraagde en bejubelde acteurs van het moment. Niet slecht voor een domineeszoon en voormalig marinier uit Mishiwaka, Indiana.

Na de zomervakantie had hij daar opeens gezeten, voor in de klas. Adam, de nieuwe stiefzoon van de dominee, onlangs met zijn moeder overgekomen uit San Diego. Een lange slungel met flaporen, die eindeloos zwijgend voor zich uit kon staren. Hij hield niet van sport, vertelde hij, wel van boeken en films.

De jongens konden moeilijk hoogte van hem krijgen. Tot hij zich op het schoolplein een keer uitsprak over hun stadje. ‘Een onbeduidend gat’ noemde hij Mishiwaka, Indiana, vol wereldvreemde rednecks. Hij zou hier zijn tijd uitzitten en dan de wereld intrekken zonder ooit nog om te kijken. ‘So long, suckers!’ zou hij dan roepen.

Zoveel bravoure was zeldzaam op Beiger Elementary School. De jongens hielden zich stoer, maar waren onmiskenbaar onder de indruk. Unaniem besloten ze Adam op te nemen in hun groep.

Daar kregen ze geen spijt van. Als domineeszoon zong Adam ’s zondags braaf mee in het kerkkoor, en op school paaide hij de leraren met zijn enthousiasme voor kunst en theater, maar eenmaal onbespied haalde hij de linkste streken uit. Stak vuilnisbakken in de fik, klom levensgevaarlijke zendmasten op, huurde stiekem bloedige R-rated films. Nadat hij ze Fight Club had laten zien, stelde Adam voor zelf ook zo’n club op te richten. Slopen ze ’s nachts hun slaapkamers uit en sloegen ze elkaar op een verlaten speelveldje bont en blauw.

Adam hield zich aan zijn woord. Na zijn highschoolexamen schreef hij zich in voor Juilliard in New York – de beste acteeropleiding van het land, en daarom wat hem betrof de enige keuze. De avond nadat hij een afwijzing had ontvangen, ontmoette hij zijn vrienden in Jerry’s Pub, haalde achteloos zijn schouders op en bromde: ‘Fuck die studie. Morgen vertrek ik naar Hollywood.’

Het afscheid was onverwacht emotioneel. Vol ontzag keken de jongens toe hoe Adam zijn afgeleefde Lincoln vollaadde en met een onderdrukte grijns de straat uit reed. ‘So long, suckers!’ hoorden ze in gedachten.

Vier dagen later werd de Lincoln weer voor de deur van zijn ouderlijk huis gespot. Adam was niet verder gekomen dan Texas, waar de wagen het had begeven en hij al zijn spaargeld had uitgegeven aan reparaties.

De maanden daarop wisselde hij het ene flutbaantje af met het andere – telemarketeer, afwasser, stofzuigerverkoper – en keek hij met de dag somberder uit zijn ogen. Toen werd het 11 september 2001. Misschien was het enkel opgekropte frustratie, maar Adam reageerde verrassend heftig op het terreur in New York. ‘Dit kunnen we niet laten gebeuren!’ hield hij zijn vrienden voor. ‘We moeten ons land gaan dienen!’

Iedereen was het met hem eens, maar zoals gewoonlijk was Adam de enige die doorzette. Nog diezelfde week sloot hij zich aan bij het marinierskorps, de strafste legerafdeling die hij kon vinden.

Toen hij tweeënhalf jaar later terugkeerde in Mishiwaka, was Adam een ander mens. Niet per se een gezelliger mens. Vlak voor hij zou worden uitgezonden naar Afghanistan of Irak had hij bij een lullig fietsongeluk zijn borstbeen gebroken en was zijn avontuur abrupt gestopt. Hij was er kapot van. Zijn vrienden probeerden begrip te tonen, maar dat viel niet mee. Adam kon om de stomste dingen ontploffen: als er flauwe grapjes over de politiek werden gemaakt, als iemand te laat kwam op een afspraak. ‘Jullie geven ook nergens iets om!’ riep hij dan. Om zich na een paar biertjes te verontschuldigen. ‘In het leger was alles gewoon zo veel… belangrijker.’

Uiteindelijk besloot hij zich nogmaals in te schrijven voor Juilliard. Ditmaal werd hij wel aangenomen. De jongens waren bijna opgelucht toen hij naar New York vertrok.

Sporadisch dook Adam ineens weer op in Mishiwaka. Dan dronken ze samen wat en luisterden naar zijn exotische verhalen – over zijn klasgenoten, die hij met zijn mariniersmentaliteit tot wanhoop kon drijven, over het New Yorkse meisje met wie hij zou gaan trouwen.

Op den duur verscheen hij ook op televisie. In de serie Girls bijvoorbeeld, waarin hij met de ene na de andere blote meid in bed belandde. Toen Adam in december een weekendje thuis was en de kerstnachtdienst van zijn vader bijwoonde, stapten zijn vrienden na afloop grappend op hem af. ‘Hé ouwe pornoster! Hoe is het om je eigen blote reet op televisie te zien?’

Tot hun verbazing hield Adam blozend een vinger voor zijn mond. ‘Mijn ouders weten van niks,’ fluisterde hij. ‘Die kijken nooit televisie. Ik licht ze liever pas in als ik een keer een rol heb gespeeld waar ze trots op kunnen zijn.’

Met een lachje voegde hij toe: ‘En ik heb nog nooit iets teruggekeken waar ik zelf in speel – veel te gênant.’

Na die kerstdienst hadden ze Adam niet meer gezien. Hij had het nu veel te druk om nog aan jeugdvriendjes te denken, dat begrepen ze best. Zijn ouders volgden zijn werk intussen op de voet – en waren apetrots. Aan iedereen die het maar horen wilde, vertelden ze dat hun zoon met Clint Eastwood en Steven Spielberg had gewerkt, dat hij een hoofdrol te pakken had in de nieuwe Star Wars-films, dat hij in Silence nota bene een priester speelde, en dat sommige critici hem de beste acteur van zijn generatie noemden. En dan was er nog de non-profitorganisatie die hij had opgericht om militairen in aanraking te brengen met theater – had hij alsnog een manier gevonden om zijn land te dienen.

In Jerry’s Pub haalden de jongens geregeld herinneringen op aan Adam. Aan zijn drieste streken en zijn eeuwige wens om meer uit het leven te halen. Veel meer dan Mishiwaka te bieden had.

(Bronnen o.a. GQ, Rolling Stone en The New York Times)

Meer over Adam Driver