Ook al bestaat iets niet echt, soms is het fijn om mee te spelen, vindt Esther Gerritsen.

Ik kijk mee met mijn dochter naar een melige tekenfilm. Een familie gaat naar het zwembad. Een van de kinderen draagt een T-shirt met daarop de afbeelding van een zon die een zonnebril draagt. 
Er wordt hem terecht gevraagd: ‘Waarom draagt die zon een zonnebril?’ 
Het jongetje antwoordt: ‘Daar moet je niet over nadenken.’

Ik dacht aan alle idiote reclames, en hoe ik me in die kleine verhalen kan verliezen, alsof het geen verzinsels zijn. Zo heeft het meisje van hotelsite Trivago me lang beziggehouden. Ze was alleen in een hotelkamer en liet zich gelukzalig in een bad zakken, opende extatisch van geluk de deuren van haar balkon in Rome. Zelden een gelukkiger mens gezien op televisie. En ik vroeg me af: hoe leuk is dat nou helemaal, in je eentje in een hotelkamer? Wie gedraagt zich zo alleen op reis? Wie boekt voor zichzelf alleen de luxe suite? Heeft ze geen vriendinnen? Heeft ze iets gebruikt? 
Maar hoe raar is het precies dat ik me serieus over de beweegredenen buig van dit onbestaande meisje? Vragen we ons werkelijk af waarom de zon een zonnebril draagt? 

Dat is toch aandoenlijk van de mens, dat we ons zo snel kunnen inleven, dat we huilen om verhalen die niet echt zijn gebeurd, dat we ons afvragen hoe het verder zal gaan met Carly, terwijl we weten dat Carly niet bestaat.

Lezers vragen mij ook wel eens hoe het verder gaat met een door mij verzonnen personage. De eerste keer verwarde me dat nogal. Ik geloof dat ik een beetje dommig heb gestameld dat ze natuurlijk niet echt zijn. Mijn eigen werk zelf onderuithalend. Ik heb me later voorgenomen om hier serieuzer op te antwoorden. Als ik me een jaar van mijn leven verlies in onbestaande levens, en een lezer neemt dit serieus, dan is het wel zo leuk om het spel ook daarna verder mee te spelen, en gewoon te antwoorden hoe het verhaal vervolgt. Het zou literaire avonden misschien wel amusanter maken.

‘Hoe gaat het verder?’ vraagt de gespreksleider. En dan maakt de schrijver zich er niet vanaf met grappen en vage suggesties, nee, de auteur gaat er eens goed voor zitten. 

‘Hoe het verder gaat, dat zal ik u vertellen: de dag na de moord wordt onze held uitgerust wakker, alsof er niets is gebeurd. Hij opent zijn gordijnen, ziet de wereld, die onveranderd lijkt, groet zijn buurman die zojuist met een halfje volkoren uit de bakkerij aan de overkant stapt, en hij denkt: ik ben geen ander mens dan ik gisteren was, niemand ziet iets aan me, en toch is alles anders.’
Het publiek luistert ademloos toe. De schrijver schrijft. Hoe moeilijk kan het zijn?