Nicolaas voelt zich in Indonesiƫ geen haar beter dan zijn voorouders.

Ik hang als een oud kledingstuk over een loungekussen aan een strand in Indonesië. Een magere zwerfhond ligt aan mijn voeten. Samen hijgen we een beetje in de iets te hete middagzon. Een man in sarong nadert. Hij schrijdt voort als een gekko. Het is de ober. Hij vouwt zijn handen samen en buigt zijn hoofd. Zijn ogen kijken op en hij staart me aan alsof ik een heilige koe ben.

‘Hello sir, you like drinks sir, yes please sir?’

Zijn onderdanigheid moet voor beleefdheid doorgaan, maar het haalt het bloed onder mijn nagels vandaan. Ik wil hem oppakken, door elkaar schudden en in zijn Indonesische oor tetteren dat hij even lekker normaal moet doen. Mijn bloed kookt, en tegelijkertijd voel ik me een heel slecht en heel wit mens.

Ik wil de ober door elkaar schudden en in zijn Indonesische oor tetteren dat hij even lekker normaal moet doen

Nicolaas Veul

De Indonesiërs zetten alles op alles om het mij naar de zin te maken. Bij elk hotel of restaurant waar ik kom word ik overladen met bloemetjes, gevouwen handen, buigingen en hemelsbrede glimlachen. Alleen,  ik voel me allesbehalve een warm onthaalde gast. Sterker nog: ik heb het helemaal niet naar mijn zin in Indonesië. 

Zelf een goedkope massage voelt als een geestelijke marteling. Na elke schouderkneep priemt een overdreven piepstemmetje door mijn ziel. Of het lekker is, zacht genoeg, of ze de goede plek te pakken heeft, of ik lekker lig, of ik happy ben. De zachte woorden werken op me in als een schuldmantra. Ik schaam me. Ik schaam me dat ik me overal gewoon laat bedienen met mijn witte westerse zweetreet. Ik schaam me dat mijn voorouders dit land ooit hebben leeggeroofd, maar dat ik eigenlijk geen idee heb hoe dat allemaal precies gegaan is. Ik schaam me dat de verhoudingen zo krom zijn, en dat ik ook weinig doe om daar verandering in te brengen. 

Ik schaam me dat ik me overal gewoon laat bedienen met mijn witte westerse zweetreet

Nicolaas Veul

Het punt is: hoe aardiger ze hier doen in Indonesië, hoe meer ik me een uitbuiter voel. En de continue confrontatie met de schaamte die dat oproept maakt me een verongelijkte vakantieganger: ik ding af tot het niet meer leuk is, denk achterdochtig dat iedereen uit is op mijn geld, en als een ober vriendelijk vraagt of ik iets wil drinken wil ik hem eerder door elkaar schudden dan vrolijk teruglachen. Misschien ligt daar wel de kern van de echte VOC-mentaliteit: dat we liever onderdrukken dan dat we onze eigen schaamte voelen. 

Op het strand zijn de ober en ik even onderdeel van een scheve geschiedenis waar wij beiden niets en tegelijkertijd alles mee te maken hebben.

‘Yes I like, thank you! A banana juice please. No sugar if okay?’

Schuldbewust beantwoord ik de ober in het steenkolenengels dat hij spreekt, zodat het in ieder geval voelt alsof dit een gelijkwaardige situatie is. Ik tover mijn breedste lach op mijn gezicht en haal alvast 10.000 extra roepies uit mijn portemonnee. Als fooi.

Nee, als aflaat.