Een celliste die met haar strijkstok de krul van haar instrument bespeelt. Een pianiste die met een scherp getimede hamerslag het binnenwerk van de vleugel laat gonzen of muisstil het sostenuto-pedaal beroert om een loeiharde klarinettoon te laten resoneren in de ongedempte snaren. Het is maar een greep uit de vele ingenieuze timbre-exercities die Helmut Lachenmann voorschrijft in zijn Allegro sostenuto.

Vorige week zetten Fie Schouten, Eva van de Poll en Kieko Shichijo het stuk op de lessenaars tijdens November Music, het Bossche festival voor actuele muziek dat een hele dag inruimde voor de Duitse Klangrauschmeister. Later deze maand viert hij zijn tachtigste verjaardag.

Met zeven composities in vier concerten en twee meet and greet-sessies bood ‘Een dag met Helmut Lachenmann’ een uniek en vooral gedurfd programma. Gedurfd omdat de componist, in eigen land gezien als een van de belangrijkste naoorlogse Tonkünstler, in Nederland nog maar zelden het podium haalt. Dat heeft alles te maken met het hardnekkige imago dat Lachenmann al decennia aankleeft: dat van een ijzervretende avant-gardist die zich in zijn muziek bedient van een stug idioom van gruizige veeg-, sis- en knarsgeluiden. 

Het moet gezegd: Lachenmanns klankwereld is inderdaad verre van alledaags. In de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw legde hij, na een strenge leerschool bij Luigi Nono, de basis voor zijn musique concrète instrumentale. Daarin verstaat hij de kunst om het akoestische palet van conventioneel instrumentarium tot in het extreme op te rekken door een geraffineerde toepassing van experimentele speeltechnieken. In zijn essay Über das Komponieren (1986) verwoordde hij zijn werkwijze als volgt: ‘Komponieren heisst: ein Instrument bauen’. Hij wilde er maar mee zeggen dat een hedendaagse componist zich grondig moet bezinnen op het klankapparaat waarvan hij zich bedient. Beter: hij moet het telkens opnieuw willen uitvinden, al was het maar omdat hij niet langer kan terugvallen op de conventies van een universele toontaal. De grammaticale, syntactische en fonetische grondslagen van een dergelijke muzikale lingua franca (lees: een traditioneel begrip van harmonie, melodie, ritmiek en instrumentatie) waren in de loop van de twintigste eeuw namelijk voorgoed uitgehold. ‘Der Sprachcharakter von Musik ist seit der Brechung der Tonalität endgültig entleert’, concludeerde Lachenmann, en dus ziet de naoorlogse componist zich bij ieder nieuw werk voor de taak geplaatst om van de grond af een nieuwe sonore wereld op te bouwen.
In het muzikale universum van Lachenmann is de componist dus in de eerste plaats een auditieve ingenieur, die zich vanuit een ‘kritische Auseinandersetzung mit dem traditionellen Materialbegriff’ heroriënteert op de muzikale middelen die hem ter beschikking staan. Die middelen omvatten nauwgezet in kaart gebrachte ‘Klangtypen’ (vooral de kermende en knarsende), minutieus gerubriceerde ‘Klangordnungen’ (vooral de knisperende en knerpende) en vernuftige ‘Spiel- und Aufführungspraktiken’ (vooral van experimentele aard), die samen de componenten van een imaginair ‘meta-instrument’ vormen.

Klinkt als loodzware kost? Tijdens November Music bleek eens te meer dat Lachenmanns ‘kritisch’ geconcipieerde 'meta-instrumenten' een verbluffend frisse en sensuele klankrijkdom voortbrengen. Daarbij helpt het wellicht dat zijn noten zich met het verstrijken van de jaren wat hebben los gezongen van de verbeten maatschappijkritiek van weleer. Weerklonk een half mensenleven geleden in zijn muziek vooral de resolute ondermijning van kleinburgerlijke esthetische conventies, anno 2015 laat zij zich gemakkelijker beluisteren als klankfenomeen an sich.
Wie met dergelijke onbevangen oren luistert, valt allereerst op hoe fijnmazig en gelaagd Lachenmanns klankwereld is. Ook het feit dat vintage-lachenmanniaanse ruis- en knarsnuances slechts één kant van de muzikale medaille vormen. De andere kant bestaat uit opmerkelijk 'tonig' materiaal, zoals akkoorden, flarden melodie en duidelijk gemarkeerde intervallen. Immers: ‘Het is niet moeilijk om nieuwe, interessante geluiden te vinden’, aldus de componist tijdens een van de twee interview-sessies. ‘Het is wél moeilijk om tot een andere manier van luisteren te komen’. In recenter werk lijkt Lachenmann de weg naar die andere luistermodus vooral te zoeken in het grensgebied tussen toon en ruis, tussen experimentele nieuwlichterij en materiaal waarin een hele muziektraditie meegalmt.
Neem het strijkkwartet Grido (2001), een wervelende timbre-estafette voor zestien snaren die in De Toonzaal van een weergaloze uitvoering werd voorzien door het Franse Quatuor Diotima. Ja er klinken duizeligmakende glissando's en glinsterende boventoonaureooltjes. Ja er wordt fluisterzacht geveegd, gekrast en luid geschraapt achter de kam. Maar er is ook dat majeurakkoord dat plotseling metalig ronkend opstijgt uit de vier instrumenten. Of die passage waarin een enkele toonhoogte in een moment van prismatische klankmagie wordt ontleed tot een waaier van kleurnuances.

Het is precies die Lachenmann, de klanktovenaar ohne weiteres zeg maar, die vandaag de dag een jongere generatie componisten inspireert. Getuige Wilbert Bulsinks nieuwe Strijkkwartet voor Quatuor Diotima, waarin microtonaal verbogen akkoorden worden stilgezet in de tijd. Getuige Yannis Kyriakides die in Der Komponist de elektronisch bewerkte stem van Lachenmann vermengt met voluptueuze orkestharmonieën en een halo van joelende (en rondvliegende) stofzuigerslangen. Getuige ook Annelies Van Parys die in haar filmopera Private View haar spectraal angehauchte idioom theatraal aanscherpt met de ruwgebeitste clusters van een elektrische gitaar, de spookachtige mixturen van een geprepareerde piano en krakende megafoons.
Dat Lachenmann zich in 1976 al bewust was van de theatrale werking die besloten ligt in geraffineerd klankexperiment, mag blijken uit zijn klarinetconcert Accanto. De sowieso al theatrale rolverdeling tussen solist en orkest wordt in het stuk verder op scherp gezet door een keur aan virtuoze timbre-fratsen op de klarinet; agressief sissen zonder mondstuk, ritmisch ploppen met de vlakke hand op de klankbuis of keihard brullen in het instrument. De expressieve Nina Jansssen-Deinzer bleek met haar bij de lurven grijpende podium-présence de ideale vertolkster.

Joep Christenhusz is freelance muziekjournalist en tekstschrijver