Fado uit Portugal

Charlie Crooijmans ,

de oorsprong, Amália en Gisela

Hoewel Gisela João zichzelf geen fadista wil noemen, zingt ze fado vanuit de grond van haar hart. Ook wordt ze veelvuldig vergeleken met Amália Rodrigues. Het lijkt haast of we niet om deze grootste fadista aller tijden heen kunnen. Rodrigues is in 1999 overleden en er is inmiddels een nieuwe generatie fadistas opgestaan... Toch begrijp ik de vergelijking wel. Gisela komt uit een klein en armoedig dorpje in het noorden van Portugal. Als oudste van zeven kinderen werd ze geacht om voor hen te zorgen in plaats van buiten te spelen. Op haar achtste hoorde ze het lied ‘Que Deus me Perdoe’ van Amália Rodrigues. Ze herkende zichzelf meteen. Het gedicht spreekt namelijk over veinzen dat je gelukkig bent, maar dat je van binnen moet huilen. En dáár gaat het om in de fado: emotie! In dit artikel gaan we terug naar de oorsprong van de fado, en eindigen we via Amália Rodrigues weer bij Gisela.

Het fundament

Fado kan als vocaal genre én dansgenre het beste gezien worden als een samenraapsel van muzikale ingrediënten uit diverse windstreken door de eeuwen heen. Dit hangt natuurlijk nauw samen met de Portugese ontdekkings- en handelsreizen. Door een intensieve culturele uitwisseling van slaven uit Afrika aan de ene kant en Portugezen aan de andere kant, zijn er in de toenmalige kolonie Brazilië bijvoorbeeld allerlei populaire dans- en zangvormen ontstaan die weer van invloed zijn geweest op de muziek- en danscultuur in het thuisland. Zo hebben de populaire dansen lundum en fofa uit Brazilië, maar ook modinhas (salonmuziek beïnvloed door Italiaanse muziek) en fandangos (Portugese dansen van Spaanse origine) de basis gelegd voor fado.

Twee tradities

Er bestaan twee tradities in de vocale fado: uit Lissabon en uit de universiteitsstad Coimbra. Het grootste verschil hiertussen is de manier van zingen. Fado uit Lissabon heeft, in tegenstelling tot de gestileerde fado uit Coimbra, een rijkelijk versierde zangstijl met Arabeske of Moorse invloeden. Zo kan er beter uitdrukking worden gegeven aan emoties als verlangens en verdriet. In beide tradities is de scherpe klank van de guitarra Portuguesa prominent aanwezig. Dit peervormige gitaartje met zes metalen dubbelsnaren met aan het einde van de hals een prachtig waaiervormig schroefstuk, ondersteunt en versiert de melodie van de zanglijn.

Fado in kroegen en bordelen

Het fado-lied of smartlap uit Lissabon, zoals we die nu kennen, is ontstaan in het begin van de 19e eeuw in het havengebied, tijdens een diepe economische crisis. In obscure kroegen en bordelen in de oude wijken Alfama en Mouraria zaten lieden uit de marge van de samenleving zich te laven aan de liederen waar het pessimisme en fatalisme vanaf dropen. De legende gaat dat de eerste fadista, Maria Severa - de koningin van de nacht -, een liefdesverhouding had met Markies van Vimisio. Vanuit het bohémienne nachtleven in de bars en de huizen van plezier, steeg fado halverwege de 19e eeuw tot landelijke roem.

Folklore en nationalisme

Fado werd langzaam in burgerlijke kringen aanvaard en zo kregen de liederen een plek in salons, strandhuizen en zelfs in de theatercafés. Niet lang daarna, ten tijde van het dictatoriale regime van Salazar (1926-74), moest er worden geprofessionaliseerd. Fado transformeerde van een volkse uitlaatklep in een artistieke en respectabele expressievorm. Aangezien sociaal commentaar op het regime uit den boze was, ondergingen de teksten een strenge censuur. De artiesten moesten zich laten registreren en er werden speciale toeristische restaurants (casa tipica’s) opgezet. In deze periode verspreidde fado zich via radio, film en geluidsdragers, waardoor de carrières van de meest bekende fadistas zoals Amália Rodrigues ook buiten Portugal floreerden. Amália wist de censuur te omzeilen door het gedicht Barco Negra op de muziek van Mãe Preta te zetten. De laatste is een Braziliaanse aanklacht tegen de slavernij.

Amália versus Gisela

Na de anjerrevolutie werd fado geassocieerd met het regime van Salazar en raakte het genre in de vergetelheid. Omdat Amália voor Salazar schijnt te hebben gezongen, kreeg zij veel kritiek. Daarna werd dit haar vergeven en werd ze weer met open armen ontvangen. Zij bleef tot haar dood (1999) razend populair. Nog steeds brengen de fadistas van nu een ode aan haar. Het komt waarschijnlijk door haar intense manier van zingen die veel emoties losmaakt. Net als Gisela is Amália van eenvoudige komaf. Amália zong op de straat en verkocht bloemen. In 1939 was haar eerste officiële optreden en in de jaren zestig en zeventig werkte ze met de beste dichters en componisten van het land. Ze besteedde ook aandacht aan oudere Portugese poëzie, zoals die van Luís de Camões uit de 16e eeuw.

Ook voor Gisela, die wars is van etiquette en regels, zijn gedichten de essentie van fado. Als een echte romanticus ziet ze haar leven als poëzie. Op haar album Nua (naakt) staat een selectie gedichten van oude en jonge helden. In de uitzending zingt ze twee fado's. 'As Rosas Não Falam' van de Braziliaanse sambista Cartola (meester in de samba canção - samba triste) en het vrolijke 'Noite de São João' op een tekst van de jonge Portugese female rapper Capicua. Samba, rap? Van ieder gedicht kun je wel een fado bakken. En dat doet Gisela met alle intensiteit die ze in haar lijf heeft.

Fado uit ons archief

Charlie Crooijmans

De muziek mag van haar zowel in de diepte als in de breedte gaan - zo breed als de aarde rond is, het liefst contrastrijk of anders een beetje luchtig.