Er wordt soms gemopperd dat er zo weinig goede rollen zijn voor actrices op leeftijd. De inmiddels 67-jarige Charlotte Rampling lijkt daar weinig last van te hebben. Alleen al in de afgelopen drie jaar speelde de Britse actrice in zo'n vijftien films – van regisseurs als Mark Romanek, Lars von Trier en François Ozon – en dan heeft ze ook nog een vaste rol in het laatste seizoen van Dexter, dat binnenkort van start gaat.

Evengoed attent van Ramplings zoon Barnaby Southcombe om zijn moeder een mooie, complexe hoofdrol te geven in zijn regiedebuut I, Anna, een verfilming van de gelijknamige roman van Elsa Lewin. Of heeft vooral Rampling zich nobel opgesteld, door het debuut van haar zoon (die eerder diverse tv-series regisseerde) met haar naam wat meer cachet te geven?

Hoe dan ook: een mooie rol is het. Rampling speelt Anna, een licht verwarde vrouw die na een scheiding is ingetrokken bij haar dochter ( Hayley Atwell) en kleindochter in een Londense flat. Op een vroege morgen ontmoet ze rechercheur Bernie ( Gabriel Byrne), die aan een moordzaak werkt. Hij raakt meteen door Anna geïntrigeerd.

Het zou jammer zijn veel meer van de plot te verklappen – niet dat die zo veel voorstelt, maar deze lome film noir moet het vooral hebben van z'n geheimzinnigheid. Met stijlvolle shots van kille decors, een donker kleurenpalet en broeierige muziek creëert Southcombe een effectieve, licht surrealistische sfeer.

Ook fraai is de melancholieke relatie die zich ontvouwt tussen Anna en Bernie. Over het verleden van de personages komen we niet veel te weten, maar Rampling en Byrne suggereren genoeg om te overtuigen als twee vermoeide zielen die de hoop op een tweede kans al lang hebben opgegeven.

Het is die melancholie die na de film blijft hangen. Het misdaadplotje, dat afkomstig had kunnen zijn uit een willekeurige KRO-detectivereeks, is zo weer vergeten.