Vroeger was dit een vak. Vroeger kon je hiervan leven. Nu is het een ander verhaal. Maar je komt nog eens ergens. Een postbode slecht drempels, ziet u. En overbrugt kloven, zo diep, je zou er hoogtevrees van krijgen.

Onverschrokken ga ik overal naar binnen. Ik struin door werkplaats en kapsalon, hotellobby en coffeeshop. Winkels en horecagelegenheden hebben geen van allen een brievenbus, en iedere zaak heeft zijn eigen indeling. Ik scan een ruimte bij binnenkomst op dezelfde manier als het adres op een brief: selectief, toegespitst op de minimaal benodigde informatie. Bij een brief lees ik in eerste instantie alleen het huisnummer. Mits correct gesorteerd, is dat voldoende. De rest – straatnaam, geadresseerde - heb ik pas nodig als er meerdere opties zijn voor, laten we zeggen, nummer 24. Eén hoog, twee hoog, drie hoog achter… enfin, u begrijpt vast wat ik bedoel. Zo niet, dan niet, ik heb niet alle tijd van de wereld. Ik zoek gewoon een plek waar ik de post kwijt kan. Een toonbank, een receptie, een brievenbus. 
 
De eerste bestelloop van vandaag is nieuw voor me en voert door de Amsterdamse Pijp. Van oudsher een volkswijk. Op een pleintje ga ik een onbestemde winkel binnen. Ik stuit op twee felverlichte tafels waarachter zich nagelverzorgsters bevinden met de rug naar de muur. Ze zitten gebogen over hun precisiewerk zonder dat de aandacht een seconde verslapt. Mijn opgewekt ’goedemorgen!’ reikt niet voorbij hun klanten. Ik draai een kwartslag naar links. Schuin achter een stapel onuitgepakte dozen fixeert een soort toonbank mijn blik. Dat voldoet. Op weg ernaartoe leidt een monotoon ritmisch gezoem mijn ogen onwillekeurig af van het doel. Nu pas valt me op dat de betonnen vloer derde werelds kaal is. De muren zijn eveneens onafgewerkt; leidingen en plastic buizen lopen er decoratief overheen.  Achterin de lange pijpenla staan twee lange tafels met plaats voor een tiental mensen achter naaimachines. Twee Aziatische vrouwen op de kop van de tafels zijn gestopt met werken. Ze kijken naar me, breed glimlachend. Ik hou de post boven de chaos van paperassen die de toonbank bedekt. Ja, knikken ze, ondersteund met handgebaren, leg daar maar neer.  Op weg naar buiten stoot ik met mijn schouder tegen een ongelukkig uitstekende schakeldoos. Prompt valt het licht uit. Alleen de lampen van de nagelverzorgsters blijven onverstoorbaar branden. Noest doorvijlend geven ook de dames geen krimp. Uit het zwarte gat achterin echter klinken angstige kreten. Ik duw op de schakelaar en de tl-balken floepen over de hele lengte aan. Na de schrik volgt nu algehele hilariteit, de naaisters proesten van de lach. Ik steek mijn hand op in een semi-verontschuldigende groet voor ik de deur achter me dichttrek. 
 
Voor mijn tweede bestelloop duw ik mijn volgepakte kar over de kade langs het Duivelseiland naar Zuid. De kar is een lawaaierig geval, hij ratelt als een horde toeristen met rolkoffers over de stoep. 
In chique Zuid bedient de snackbar rond lunchtijd een enkele klant; in de brasserie daarentegen laveren de obers met volgeladen dienbladen tussen hun opeengepakte clientèle door. ‘Post voor u!’ roep ik bij de kassa, en deponeer bij gebrek aan ruimte de brief op het liggend tiptoetsscherm.  De Johannes Verhulststraat ligt er verlaten bij en er zijn zelfs vrije parkeerplaatsen. Alleen die verrotte postkar verstoort de stilte.  Ik sta met een te groot pakje voor een deur met een te kleine brievenbus. Een briefje bij de bel laat weten dat er niemand thuis is. Of packages please bij de lovely neighbours afgegeven kunnen worden aangezien de bewoonster op vakantie is. Ik probeer de directe buren. Geen sjoege. Een portiek terug dan? De dame die opendoet, weet niet om welke neighbour het gaat. Wanneer de geadresseerde terugkomt, wil ze weten. Ze gaat namelijk zelf over twee dagen op vakantie.  Dat schiet niet op, de portiek aan de andere kant dan maar. De bewoner, een vriendelijke oude heer, wil het pakje aannemen tot ik laat vallen dat de geadresseerde op vakantie is.  ‘O’, zegt hij, ‘dat treft niet. Wij vertrekken aankomend weekend voor langere tijd.’ ‘Echt waar? De andere buren ook al,’ zeg ik.  Hij haalt zijn schouders op: ‘Het weer, ziet u. In deze buurt ontvluchten we dat liever.’
 
Op weg naar het postnl-servicepunt – ooit heette dat een postkantoor - waar onbestelde pakjes moeten wachten tot iemand ze ophaalt, word ik overvallen door een hagelbui. Bij gebrek aan vakantie schuil ik in een portiek. Tot het droog is.