Dag pap, hoe gaat het?

(…)

Ja, met mij ook.

(…)

Lena, pa. Lena heet ik nu. Dat wéét je toch? Leen bestaat niet meer.

Oh, het wordt nooit wat met mijn stem! Hoger, het moet hoger! En zachter, meer naturel. Ik heb zo hard geoefend, maar als ik in mijn emotie schiet, gaat het mis. Kom op, Lena, je kunt het. Opnieuw.

Dag pap, hoe gaat het?

(…)

 Ja, goed!

(…)

Feyenoord? Niet gezien nee. Jij? Was het een goede wedstrijd? Geen idee wie er kampioen wordt, pa. Ik volg het niet zo meer.

Ach hou toch op, dit heeft geen zin. Al bedenk ik duizend scenario’s voor flauwekulgesprekjes – over voetbal, racen, politiek: whatever – je weet me toch altijd weer omver te blazen met een rotopmerking.

Ik moet gewoon door deze fase heen. Doen of er niks aan de hand is. Het is jouw ongemak, niet het mijne. Het zal tijd kosten, natuurlijk, maar uiteindelijk zul je toch wel wennen. Ondertussen mag ik gewoon mezelf zijn. Adem in, adem uit.

Even kijken, zit alles in mijn tas? Autosleutels, kentekenbewijs: check. Telefoon: check. Hoe laat is het? Oh, tijd zat. Even omkleden.

Ik begrijp ergens wel dat je het raar vindt allemaal. Aanstellerij. Net als je vrienden in de kroeg. Ze zullen wel hard om me hebben gelachen. Misschien niet waar je bij was. Dat vind je misschien nog wel het ergste, dat ze je buitensluiten. Door mijn schuld.

Ik snap het allemaal zo goed, pa. Veel te goed. Je schaamte. Je angst voor rare blikken. Ik zie hoe je je verstopt als we samen ergens zijn. De laatste keer toen ik op bezoek was nog, toen ik even iets wilde halen bij de Hema. Je ging wel mee, maar keek steeds schichtig om je heen, of er geen bekenden liepen. Je dook half in je kraag. Ongemakkelijk hè?

Nou, dan weet je ook eens hoe dat voelt, pa: je verstoppen. Ik doe het al mijn leven. Ik heb altijd zo hard mijn best gedaan om me aan te passen. Om maar niet op te vallen. Deed extra stoer, zodat maar niemand iets zou merken. Keihard was ik. Maar van binnen brokkelde ik steeds verder af.

Panty’s, panty’s… waar heb ik ze gelaten? Shit, een ladder! Toch maar een spijkerbroek dan? Nee, dat verdom ik! Ik heb récht op die jurk. Veertig jaar heb ik ernaar verlangd om er één aan te trekken in het openbaar. Nu mag het, eindelijk. Hup, beetje nagellak erop, dan komt die ladder niet onder mijn rok uit.

Die truc heb ik van mama, wist je dat? Vroeger gluurde ik altijd door een kier van de slaapkamerdeur als ze zich omkleedde voor een feestje. En als jullie weg waren, zocht ik in haar kast naar een mooie jurk om aan te trekken. Die rode, zie je die nog voor je? Met glimmende kraaltjes op het lijfje. En een geweldige wijde rok, die omhoogkwam als je ronddraaide! Daarna maakte ik me op achter haar kaptafel.

Lippenstift! Dat ontbrak nog. En een lijntje onder mijn ogen. Niet te wild, rustig laten wennen.

Ach, was mama er nog maar. Zij had het vast gemakkelijker gemaakt. Ze kon me zo onbestemd aankijken, met een lieve glimlach, maar bezorgde ogen. Dan woelde ze door mijn haar – als ik mijn ogen sluit, voel ik het nog – en zei ze: ‘Je bent een bijzonder kind.’ Maar ik wou helemaal niet bijzonder zijn. Ik wou zijn als de andere jongens.

Ik weet best dat jij het je heel anders had voorgesteld. Die blik toen ik zei dat ik op korfbal wilde. Dat schampere lachje. Korfbal was voor mietjes, zei je.

Dus werd het voetbal. Ik zie nog voor me hoe jij je stond te verbijten langs de lijn, als ik de tegenstander weer eens had laten passeren. Je zei er nooit wat van. Maar als we na afloop samen in de auto zaten, voelde ik de teleurstelling dwars door je zwijgen heen.

Ik wou het zo graag goed doen, pa. En nog steeds. Ik weet dat ik nooit de zoon ben geweest waar jij van droomde. Maar help me toch de dochter te worden die ik al zo lang wil zijn.

Ik kan echt alle hulp gebruiken, pa. Begin gewoon klein. Begin met mij Lena te noemen. Lena. Zo heet ik nu.

Tijd om te gaan. Zie je zo, papa.