Ik wilde dit eigenlijk niet doen, maar doe het toch: jou schrijven. Amper weet ik hoe je eruit ziet. De brief die ik nu aan je verstuur geef ik mee aan de postbode.

Misschien weet hij wel waar je woont. Ik weet het niet namelijk. Absurd dat ik het aan hem overlaat, maar ja wat moet ik? Jarenlang heb ik niet verteld waar ik zat en jij liet evenmin iets van je horen. Misschien was jij niet zo’n prater, dacht ik laatst. Het gekke was dat er niemand was nadat ik geboren werd. Jij was er niet, mijn vader niet, niemand. Vader neem ik het niet kwalijk. Of moet ik papa zeggen? Vaders doen nu eenmaal wat ze altijd doen als het te heet onder hun voeten wordt en ze zogenaamd een buslading vol met verantwoordelijkheden in hun schoenen geschoven dreigen te krijgen. Ze zeggen dan doodleuk nee en kiezen eieren voor hun geld. Dus ook jouw man, mijn vader, mijn papa, mijn verwekker. Hij liet niets van zich horen. Jaren heb ik geluisterd maar hoorde niets. Zijn naam probeerde ik te vinden, maar vond die niet, nergens. Hij had niets achtergelaten en was spoorloos. Vakkundig had ie zijn sporen uitgewist. Ik wist het wel, ik had hier nooit aan moeten beginnen als mens. Maar dat van jou, dat begrijp ik niet. Jij was al die tijd om mij heen en ik was in jou. Ik hoorde hoe je sprak, met wie en wanneer. Ik proefde wat je at en dronk, voelde wat jij voelde, zelfs als je verdrietig was of blij. Ik merkte dat je me uitteste door met me te praten. Weliswaar niet veel, maar toch, het was in ieder geval iets. Ik merkte dat je me aardig vond, soms contact met me zocht. Achteraf had je dat beter niet kunnen doen. Zo schepte je te veel verwachtingen. Ik denk dat je daar beter over na had moeten denken. Ik begon er namelijk op te rekenen. Dingen gaan zoals ze gaan, zeggen ze. Dat is nu juist het meest pijnlijke. Zoals ik jou voelde, voelde jij mij. Je wist wat ik deed. Zeker als ik weer eens losging en door mijn boosheid tegen je buik aan beukte omdat ik wist wat je dacht en van plan was. Het haalde niet veel uit…maar ‘t was niet ten onrechte. Degenen die me later opvingen zeiden dat ook. Ik kon zitten kniezen of hetzelfde doen als jullie; je mond houden en het niet uitpraten. Je kent me…ha ha. Dat wilde ik niet. Ik zit ietsjes anders in elkaar. Dat weet je. Wat dat betreft verschillen we. Gelukkig. Anders zou ik het niet gered hebben.

Als ik dat vurige niet gehad zou hebben, zou ik je nooit achterna hebben gezeten en stad en land doorkruist hebben; er was immers een diep verlangen je te ontmoeten. Men kan zijn roots nooit ontkennen. Er blijft altijd wel iets achter in je genen. Alleen…er zat ook niets. En waar niets zit, zit leegte en waar leegte is, kan men zichzelf snel verliezen. Dus ik verloor mezelf en dronk. Net als jij geloof ik, dronk ik liters en liters. Er was nooit genoeg. Alles ging op omdat ik onverzadigbaar was. Ik heb er geen spijt van, want het verdoofde me. Ik kon nu alles waar ik last van had een plek geven, heel concreet dus; ik werd gevuld en vulde mezelf. Er was geen tekort. Nooit hoefde ik te wachten op iemand die me omarmde of even naar me luisterde, want zolang ik die leegte vulde, was het in orde. Het ding is, weet je, dat het me meer kwaad dan goed deed. Ja wat moet je als je je eerste stapjes in je uppie mag doen omdat er niemand is om je op te vangen?

Ik zocht lang en naarmate ik ouder werd, werd ik onbesuisder. Op een gegeven moment vroeg ik gewoon aan vrouwen die ongeveer jouw leeftijd konden hebben of zij misschien jou waren, mijn moeder. Jij dus. De meesten keken me verbaasd aan en vonden het lastig om antwoord te geven. Ook wanneer ik niet nuchter was. Meestal draaiden ze zich weg en deden ongemakkelijk. Alleen degenen die het echt doorhadden, boden me een arm of wat te eten. En als het een beetje meezat kreeg ik zelfs wat liefde en een bed om in te slapen. Zeg, misschien moet je me maar niet vertellen waar je bent, mam. En vertel het ook maar niet aan die postbode…Het heeft geen zin.