Het gras is korter dan de vorige keer. Droger. Ruw. In de struiken hangen kluiten van paarse blaadjes. Hoog in de lucht de gele vlek.

In het water liggen de eenden, met hun parmantig groene kopjes en gele snaters. Eentje kwaakt er. Geen idee wat hij zegt.

Mijn huid gloeit. Zweetdruppels kruipen dat het een wedstrijd is. We hebben een rondje gelopen en zo laat hij me los. Zullen we eens lekker languit gaan liggen.

Hè. Wat?

Hij trekt aan de riem, kijkt schichtig om zich heen.

Oh nee, niet nu al. Alsjeblieft. We zijn er pas net en-

Ach, wat maak ik mezelf wijs? Hij hoort geen ritme in de kreten die ik uitsla. Ziet er geen logica in.

Ik kan ook weinig met het monotone gebrom dat hij uitstoot.

Al begrijpen we elkaar best hoor. Is hij verdrietig, dan zie ik dat en kruip tegen hem aan. Heb ik het naar mijn zin, dan ontlok ik zelfs aan hem een lach.

Maar ja, hij is de baas. En de baas wil naar binnen.

Ik wil niet klagen, alleen – nou ja.

Had ik het maar een dag voor het zeggen.

Om te beginnen had ik mijn lievelingsmaaltijd in de kom gelegd. KIPPENLEVERTJES. Het bloed spuit tegen je gehemelte als je je tanden erin zet. De smaak blijft je nog lang bij.

Daarna zouden we naar buiten gaan en… de rest verzin ik nog wel.

*

Beelden trekken voorbij. Het zijn vooral mensen die we zien, en allerlei dingen, meer dan je voor mogelijk houdt.

Soms zien we zelfs vlees. Je weet wel. HAMBURGERS. BRAADWORSTEN. SUKADELAPPEN.

Ik weet hoe het vlees heet. Toen ik jong was imiteerde ik het gebulder dat je hoort als het voorbijkomt, en het is me bijgebleven.

CIRCUSVARKEN, zegt hij sindsdien geregeld. Ik denk dat het mijn naam is.

Maar de fonkeling in zijn ogen is weg. Toen hij eenmaal begreep dat ik geen interesse heb om andere woorden te leren, was het over met de pret. Als er vlees te zien is, verdwijnen beeld en geluid.

Daar is baas ook baas over. Door ergens op een langwerpig apparaatje te drukken kiest hij wat we zien, en wat we niet zien.

Stel je voor, dat je zoveel te kiezen hebt. Hoe maak je de juiste keuze, steeds opnieuw, en hoe vermijd je de slechte?

Het lijkt me eigenlijk best lastig.

Krijg nou wat.

Een varken, dáár, op het beeld. In een stomend bubbelbad. Hij gaat kopje onder, en komt weer boven.

Een zwemmend varken. Ha! Zie je het al voor je?

Ik dus wel.

Hij lijkt er trouwens weinig plezier in te hebben. Kijkt nogal geschrokken. Alsof hij een gevecht voert, op leven en dood.

Die weet ook niet wat hij beleeft. Wat ik hier allemaal mis. Doe gewoon beter je best. Doe het voor mij. Trappelen met die poten. Zwemmen!

Dat zou ons ook goed doen. Gewoon, hier, in de vijver.

Ik kijk op. Zijn wangen zijn kersenrood weggetrokken. Hij bromt wat.

*

Mijn geluk kan niet op. Hij heeft levertjes voor me gepakt, mijn absolute favoriet.

Zelf is hij niet half zo vrolijk. Kijkt met hangende wangen voor zich uit, naar niets in het bijzonder.

Kan komen door wat er in zijn kom ligt. Bladeren, gewoon bladeren, die overal daarbuiten te vinden zijn. Ook ander spul, maar geen vlees. Nooit vlees.

Kan je alles hebben wat je wil, pak je –

Ik heb het.

Ik weet hoe ik het goede kies. Hoe ik alles oplos.

Als ik het voor het zeggen heb, sla ik die bladeren uit zijn handen.

Ik sleur hem mee naar de kamer met de koude, harde grond.

Uit de zoemende bak waar het vlees vandaan komt pakken we SUKADELAPPEN UIT DE BONUS. DE LEKKERSTE VARKENSHAAS VAN ONZE SLAGER. En alles wat we nog kunnen dragen.

Zo luid en duidelijk zingend dat de hele wereld ons hoort lopen we naar het park. Daar duiken we het water in. Gaan kopje onder, trekken wel honderd baantjes.

Voldaan klauteren we het gras op.

Met een grijns die pijn doet aan de kaken, tranen van geluk en een rommelende maag kijken we elkaar in de ogen. We zeggen dat het goed is, dat het eindelijk goed is. En hij verstaat me, voor het eerst verstaat hij me.

We verscheuren het vlees. We schrokken het op tot we alleen nog kunnen rollen, zo vol als we zitten.

Ja, als ik het voor het zeggen heb, zullen we léven. Als varkens.