Langzaam beweegt de grijper omhoog, hapt naar voren, stoot er net tegenaan. Een eerste stuk valt naar beneden. Een doffe knal. Een nieuwe hap. Meer puin, meer lawaai.

Ik kijk.
Een kraanmachine sloopt een gebouw. Het silhouet heeft wat weg van een hongerige draak. Ik ben in Kiruna,, een mijnwerkersstadje in Zweeds Lapland. Het is een week voor kerst, dan is het hier vanaf half drie ’s middags zo goed als donker. Het is half drie geweest.

Ik ben een Nederlandse jongen van 21 en studeer een jaar in Zweden. ‘Lapland zien’ was een droom. Nu zie ik Lapland, samen met een busreis andere uitwisselingsstudenten. Vanmorgen kwamen we in het hostel aan. Toen gingen we ontbijten. Toen met sledehonden rijden. Toen een sneeuwscootertocht maken. Toen een rendierboerderij bezoeken. Vanavond naar - de enige - bar van ’t stadje. Morgen naar een ijshotel. Overmorgen skiën.

Maar nu is er even niks. M’n vrienden - wat zijn vrienden, mensen die ik ken - liggen op bed, koken eten of zitten op hun telefoon. Ik wilde even weg. Trok m’n sneeuwbroek aan, nog een muts, nog een jas.

En nu sta ik hier. Ik kijk.

De arm van de kraan schuift opnieuw naar voren, neemt een nieuwe hap uit het gebouw.
De kolenmijn breidt uit, het stadje Kiruna wordt gesloopt en vijf kilometer verder opnieuw opgebouwd. Vertelde de gids tijdens - dat ook nog - een stadswandeling.

Tegen de vrienden in het hostel zei ik dat ik echt nog even naar de supermarkt moest om brood. De supermarkt is vier kilometer verderop. Denk ik. M’n telefoon is uitgevallen. Zal wel door de kou komen, het is -20. Denk ik.

Tuurlijk hoef ik niet naar de supermarkt. Hier staan is genoeg. Ik sta en ik kijk. En ik zie niemand om me heen.

Mensen zijn leuk. Maar soms, of eigenlijk best wel vaak, weet ik niet goed wat ik met ze aan moet.
Dan hebben klasgenoten het uitgebreid over een Netflix-serie en dat je die echt moet hebben gezien. Of dan gaat het met vrienden tijdenlang over wie nou met wie een stelletje is en hoe dat dan verder zal gaan. Of zonet, in de bus op weg naar Lapland, gaat het over… nou ja, over wat eigenlijk?

Op die momenten ben ik er tegelijk wel en tegelijk niet. Dan praat ik wel mee, lach ik wel mee, drink ik wel mee, maar op de automatische piloot. Want eigenlijk zit ik achter glas. Een onzichtbare wand tussen de wereld en mij.

Van achter dat glas verwonder ik me soms over dat wat iedereen doet en zegt. Dan lijkt het allemaal een groot spel dat amusant is, maar toch, ook, eigenlijk, geen reden heeft. Alle mensen lijken dan marionetten met visdraadjes naar omhoog. En dat ze bij mij vergeten zijn om touwtjes te bevestigen, en ik er daarom maar wat met slappe armen en benen doorheen slalom.

Ik heb het koud en ik kijk.

Het gebouw is bijna helemaal kapot. En straks wordt het dus vijf kilometer verder, in het nieuwe Kiruna, weer opgebouwd. Uiteindelijk is alles ook maar een opvulling, laat staan dat we weten wat we precies opvullen.

Sneeuw is handig, het wit maakt alles om je heen een soort van hetzelfde. Hoef je daar alvast minder aandacht aan te besteden.

Duister is handig. De donkerte maakt alles om je heen een soort van hetzelfde. Hoef je daar alvast minder aandacht aan te besteden.

Ik laat me achterovervallen in de sneeuw en het duister.

Een laatste doffe knal.