De tandpasta floepte uit de tube als een voortijdige zaadlozing.

Verstrooid viste Johan de klodder uit de wasbak en begon gedachteloos zijn tanden te poetsen.

Door de monotone beweging kwamen de herinneringen aan deze bewogen avond weer langzaam bij hem naar boven. Groter contrast dan tussen deze steriele en klinische omgeving en de sfeervolle avondwandeling in Artis bestond er niet. De glimmende en kale ruimte leek hem toe te roepen: ‘Ga hier weg, blijf hier niet!’ Een pijnlijk heldere plafondlamp bescheen alle pokdalige details van zijn verlopen gezicht, de niets verhullende spiegel toonde een paar bloeddoorlopen ogen.

In gedachten ging hij terug naar de begripvolle warmte van die duistere tuin. Daar was hij anoniem opgegaan in een groep gelijkgestemden, alle mogelijke verschillen vervaagden onder de hoge, statig wuivende bomen. Die omslotenheid en het gebrek aan onderscheidend licht waren Johan goed bevallen. Het geruststellend ruisen van de duizenden blaadjes in de eeuwenoude eiken en kastanjes kon hij goed gebruiken om zijn uiteengereten gemoed te sussen. Heerlijk vond hij de vertrouwenwekkende ritselgeluidjes uit de omringende verblijven, de warmte die afstraalde van verse mest en de scherpe, penetrante geur van urine, die wekte als vlugzout voor de geest.

Maar het allerfijnst vond hij toch wel het absolute gebrek aan kritiek. Niemand stak er vanavond bovenuit, iedereen was hier gelijk: van de langzaam voortschuifelende klont mensen tot de onzichtbaar opgehokte dieren. Even geen gezeur over zijn ongezonde uiterlijk of zijn laakbare gedrag. Heerlijk voelde dat.
De schimmige leden van zijn groepje mompelden slechts platitudes, zoals: ‘Pas op hier, een hekje’ of ‘Hoor je die kreet, zou dat soms een ara zijn?’
Zelfs de piepende, grommende of krijtende oprispingen, die incidenteel vanachter het gaas opklonken, leken hem gerust te willen stellen: ‘Alles is goed, er is niets aan de hand’.

Helaas realiseerde Johan zich dat dit niet eeuwig zo kon voortduren.
Hij besefte dat hij weer terug moest naar, naar, ….
Nadat hij het fraaie groene hek, versierd met de bladgouden speerpunten, achter zich in het slot had horen vallen sloeg hij aarzelend rechtsaf de weg naar huis in. Hij zag de hanglampen glinsteren in de tramrails, die eigenlijk nooit meer gebruikt werden. De route was allang verlegd. De sombere pakhuizen in de verte keken hem wantrouwend aan.

Het verschil was gewoon te groot. Tegen een dergelijke overgang zou niemand bestand zijn. Nog voordat hij boven aan de trap aankwam, was het al begonnen.

‘Waar ben je nou weer de hele avond geweest? Je weet toch dat ik vanavond een vergadering had. Aan jou heb ik de laatste tijd ook niks meer!’
Even in- en uitademen.

‘En doe je haar goed, je ziet er niet uit’.
Ik zwijg, zoals gewoonlijk.

‘Die lucht, en dan die lucht, het lijkt wel of je de hele avond in een hondenmand hebt gelegen. Heeft ze soms een hond? Ja dat moet wel, ze heeft vast zo’n vieze schurfthond!’

Ongemerkt had hij de tube tandpasta nog in zijn linkerhand.
Zijn knokkels waren wit, hij had de voordeelverpakking bijna fijngeknepen.
Met kracht spoot hij de straal speeksel met frisse mintsmaak in de wasbak.
Hij sloot de badkamerdeur achter zich, liep naar het echtelijke bed en haalde de prop uit de mond van zijn vrouw.