Met 2 amechtige piepjes gaf m’n telefoontje aan dat het mooi was geweest.

Merkwaardig genoeg waren deze minuscule geluidjes voldoende om mij weer enigszins bij zinnen te krijgen. Waar ben ik?
Ik zit met zwetende handen op het stuur in mijn auto in kennelijk een dicht bos. Ergens op een doodlopend pad. Hoe ben ik hier gekomen en waar ben ik in godsnaam?

Langzaam komt er iets terug. Dat gezeur ook altijd. Ik weet nog van het nieuws op de radio, de sombere berichten, de dreiging van onheil. Mijn vrouw reageerde:
‘Oei, dat ziet er niet goed uit met die onbetrouwbare gek in het Witte Huis’.
Zelfs mijn kinderen waren onzeker: ‘Pap, wat gaat er nou gebeuren? Denk je dat er oorlog komt?’

Ook weet ik nog dat ik mompelde ‘Tot zo’ en in de auto gestapt ben.
Ik reed als vanzelf richting het zuiden, maar daarna staat alles op zwart. Gezien de hoeveelheid benzine in mijn tank en wat ik van de omgeving kan zien zal ik wel ergens in de Ardennen zijn. Verdorie, in de haast mijn oplaadsnoertje vergeten, anders had ik op “Maps”© kunnen kijken waar ik uithang. Maar gelukkig zit ik hier droog en warm, en als het fris wordt kan ik altijd de kachel aandoen. Werktuiglijk probeer ik te starten: hij slaat niet aan!
Eén blik op de benzinemeter zegt genoeg…

Even rustig voor mezelf recapituleren: Ik zit ergens diep in een bos zonder telefoon en zonder benzine. Lekker dan! Het beste in deze situatie lijkt mij om de omgeving eens wat te gaan verkennen. Op goed geluk loop ik een stuk het bos in. Het terrein is behoorlijk glooiend en de naaldbomen staan dicht op elkaar. Daardoor is het schemerachtig donker, met hier en daar felle vlekken licht op de bemoste grond. Af en toe kijk ik om of ik mijn auto nog zie. Ook die is niet meer dan een lichte vlek. Alles is vredig, op het ratelend hakken van een specht na.

Plotseling hoor ik stemmen. Mooi, ik ben gered!
Door mijn ogen samen te knijpen probeer ik tevergeefs iets te ontdekken in de richting van het geluid. Het is in het spel van licht en donker moeilijk om iets te ontwaren, maar dan zie ik beweging. Ik focus en zie dat het twee mannen in uniform zijn. Good or bad­?

Ik verstop me achter een dikke stam en zie ze naderkomen. Door me op hun uniform en uitrusting te concentreren probeer ik uit te vissen wie of wat ze zijn. Volgens mij zijn het Amerikanen, wat een geluk, gelukkig geen Duitsers! Ze passeren mij op zo’n 50 meter en ik hoor flarden van hun gesprek: ‘……ya know, John,…..’ ‘Yeah, I guess……’
Door het knauwende accent weet ik het nu zeker: dat zijn Amerikanen.

Toch houd ik mij schuil, alsof een inwendige hand mij tegenhoudt. Op het moment dat ik ze beneden achter een glooiing zie verdwijnen breekt de hel los.  
Overal gekraak van bomen, die als luciferhoutjes omknappen, gedaver van een zware dieselmotor, ratelende rupsbanden. Ontzet zie ik een tank over de heuveltop komen, die zich brullend en grommend een weg baant tussen de omvallende stammen door.
Ik herken het type niet, ik mis ook de grote witte ster op de koepel.
Jezus, het is een Duitse “Tiger”, in de bruingroene schutkleuren van het 3e Korps.

Ja, nu herken ik ook het insigne: geen hakenkruis, maar het lijkt op een gestileerde versie daarvan. Op de zijkant staat ‘213’. Het lawaai is onverdraaglijk, de grond dreunt en ik vraag me af of ik wel een specht gehoord heb, of was het een mitrailleursalvo? Elke keer als de moffen gas geven voel ik de uitlaatgassen langs mijn gezicht waaien en ruik ik de dampen van olie, vet en smeer.

Het lijkt me slecht nieuws voor de 2 Amerikanen, trouwens ook voor mijzelf, want tanks komen zelden alleen. Meestal opereren ze in een formatie, gevolgd door soldaten op de grond.
Verdomme, had ik maar een wapen! Ik zou ze allemaal afknallen!!
Gestaag vervolgt het monster stampend en krakend zijn weg en ik hoor nu duidelijk het geratel van een mitrailleur, waarschijnlijk gevuurd vanaf de geschutskoepel.
Schieten ze op iets of vuren ze zomaar wat in het wilde weg?

Mijn auto! Mijn beschutting voor de nacht! Het zal toch niet?
Als het geratel en gepiep van de rupsbanden wat is weggestorven waag ik het er op.
Ik kijk even speurend om me heen en zet het op een lopen. Afgezien van een pijnlijke landing, doordat ik over een boomwortel struikel, bereik ik zowaar ongedeerd mijn auto, gelukkig nog geheel in tact. Snel schiet ik erin en sluit zachtjes het portier. Uitgeput en met het hart bonkend in de keel leg ik mijn hoofd op het stuur. Ik probeer zoveel mogelijk bedompte boslucht in mijn longen te zuigen. Hoelang zit ik daar zo?

Ik hoor mijn naam roepen: ‘Jacques? Jacques!’. Hoe kan dat, wie kent me hier nou?
Dan wordt er op het raam getikt, ik schrik mij helemaal wezenloos.
‘Kom je nog eens uit die auto? Wat doe je daar toch de hele middag?’
Verweesd sluit ik alle vensters en blikkerig klinkt ‘Player 420132 has left “Battlefield 1942”’.
De lucht is inmiddels helemaal dichtgetrokken, de verwachting is goed: morgen zon.