Op de jaarlijkse nieuwjaarsfeesten in de gevangenis Norgerhaven hing altijd een benauwende sfeer.
Het publiek bestond louter uit gevangenen. Zware jongens.

Bij elk optreden in deze gevangenis bekroop me een onveilig gevoel. Er zullen vast wel beveiligingscamera's geweest zijn, maar ik zag ze niet.

Mijn koffers en kisten werden niet gecontroleerd en niet bewaakt. Ik had een show met slangen, glasscherven en vuur. De inhoud van de vuurkoffer bestond uit fakkels, spiritus, petroleum en een aansteker. In de glaskist lagen lege flessen en hamers. Verder had ik een boa constrictor en een python bij me. Stuk voor stuk attributen die door gevangen als wapens gebruikt zouden kunnen worden.

Het waren gevangenen die in de coulissen meehielpen. Zij bedienden licht en geluid en mochten zelfs de kleedkamers binnen om artiesten te voorzien van drankjes.

De kracht van mijn show was: interactie met publiek. Ik danste met de slangen en de brandende fakkels door de zaal en nam mensen mee het podium op.

Maar in de gevangenis gingen angstige gedachten met me op de loop. Ik was bang dat een gevangene me een mes op mijn keel zou zetten en me zou gijzelen op het moment dat ik langs kwam dansen. Dat hij me mee zou nemen in een gereedstaande vluchtauto en me ergens ver over de grens uit de auto zou zetten. In mijn buikdanspakje.

Ik vertrouwde erop, dat bewakers alles in de gaten hielden. Maar ik zag ze nergens, personen in een tenue waaraan je een bewaker zou kunnen herkennen.

De eerste keer dat ik in de Norgerhaven optrad was op 1 januari 1985. Toen ik klaar was met de voorbereidingen haalde ik iets te drinken bij de bar. De zaal was nog leeg. Een donkere man, die bezig was met het schikken van de tafels kwam naar me toe en maakte een praatje. Hij sprak Engels. Hij vroeg me van alles over het artiestenleven. Een charmante, innemende man. Toen de zaal vol stroomde met publiek verdween ik achter de schermen en begon het programma.

Mijn show verliep prima, totdat ik met een python door de zaal danste op zoek naar een kandidaat om mee te nemen naar het podium. Op bedrijfsfeesten lukte dat altijd, maar hier in de gevangenis weigerde iedereen. Opeens stond de donkere man naast mij, de aardige man waar ik een praatje mee had gemaakt. Vrijwillig bood hij zich aan en redde zo mijn act. Opgelucht nam ik hem mee naar het podium en legde hem de python om de nek. Vol overgave danste hij mee. Na afloop bedankte ik hem vriendelijk met een kus en een artiestenkaartje. Op mijn artiestenkaartje stond mijn woonadres, dat was gebruikelijk in de tijd voordat internet bestond.

Een paar dagen later lag er een envelop op de deurmat, met als afzender: Jaro. Ik dacht: wie is Jaro? Snel maakte ik de envelop open. Er kwam een aantal velletjes briefpapier uit, volgeschreven met een sierlijk handschrift. In het Engels. De brief bleek van de donkere man uit de gevangenis. In mooie krulletters uitte hij zijn bewondering voor mij. Mijn durf en moed prees hij de hemel in. Mijn schoonheid en glimlach waren onweerstaanbaar. Zijn leven was veranderd sinds we samen op het podium hadden gestaan. Hij koesterde zijn wang waar ik een kus op had gegeven.

Zo'n mooie liefdesbrief, daar droomt elke vrouw van. Maar niemand droomt van een liefdesbrief uit een gevangenis. Eigenlijk was ik de man al weer vergeten. Hij had me uit de brand geholpen tijdens de show, dat was heel aardig, maar daarna had ik niet meer aan hem gedacht. Ik legde de brief terzijde.

Maar er kwam nóg een brief. En nóg een. Gaandeweg veranderde de toon. Aanbidding maakte plaats voor belangstelling. Hij vroeg me terug te schrijven en over mijn artiestenleven te vertellen.

Waarom niet? dacht ik. Ik kan toch gewoon gezellig met deze man corresponderen? Dat is goed voor mijn Engels. En het doorbreekt zijn saaie leventje.

Mijn familie en vrienden raadden het me ten stelligste af. “Niet doen!” riep iedereen.

Ik twijfelde. Ik belde de gevangenis Norgerhaven en legde de kwestie voor.

“Jaro is een meervoudige moordenaar,” zei de man aan de andere kant van de lijn. “Als je via correspondentie een band met hem opbouwt, zal hij voor jouw deur staan zodra hij vrijkomt of ontsnapt. Dus, niet doen!”

Oeps! Ik besefte dat ik nogal naïef was geweest. Met een tegenstrijdig gevoel stuurde ik Jaro een kort, koel briefje, waarin ik aangaf af te zien van contact. Sorry Jaro.