Heit…? Ik ben het, Betty… Doe je ogen open en ik zit hier, in een gemakkelijke stoel naast je bed.

De verpleegsters zeggen dat ik gerust wat tegen je kan praten, maar ik moet zeggen: het voelt idioot. Ze weten eigenlijk nog weinig of niets over wat er precies gebeurt in het hoofd van iemand die in coma ligt. De werking van de menselijke hersenen is nog altijd voor het grootste deel een raadsel, en dat is maar goed ook. Voor hetzelfde geld helpt dit dus allemaal geen ene moer, maar het kan me niks schelen, al duurt het nog weken.

We schoten anders net zo mooi op met ons boek, met jóuw boek. En beloofd is beloofd: ik schrijf het precies zo op als jij het mij hebt verteld, zonder de wetenschap van later, van latere generaties die het altijd beter weten. Gewoon zoals het was toen jij als oorlogsvrijwilliger in Indië zat. Tenminste: voor zover je het je nog kon herinneren. Wat gebeurt er nu in dat hoofd van je? Zou alles weer terugkomen? De patrouilletochten door de natte rijstvelden… Het op wacht staan in het aardedonker van de nachten op Java… De kogels die je om de oren vlogen tijdens de acties… Maar ook: het dichtslaan van de zware ijzeren deuren van de cellen in Fort Spijkerboor?

Wat heb je me eigenlijk allemaal níet verteld, heit? Het verhaal kan natuurlijk altijd weer opnieuw verteld worden. Behalve dat ik je voorlopig dus even niets kan vragen. Moet ik dat mezelf verwijten? Heb ik te vasthoudend doorgevraagd, te veel herinneringen losgewroet, is het je allemaal te veel geworden? Terwijl Soekarno met de Japanners om tafel zat in de hoop er een vrij en verenigd Indonesië uit te slepen, speelde jij nog in het hooi, maar een paar jaar later meerde de Indrapoera aan in Tandjong Priok, en was jij een van de militairen op die boot. Je zei dat je het soms nog kunt ruiken en horen: de geur van kreteks, de roep van de kaketoe.

Na de eerste politionele actie waren je visioenen – jij als bevrijder, rijdend op een tank en sigaretten uitdelend aan een juichende bevolking – definitief vervlogen, maar het heeft toen blijkbaar nog weken geduurd voordat… Ik moet je iets opbiechten: ik ben alleen naar het archief geweest. We hadden de aanvraag nu eenmaal gedaan en de afspraak gemaakt, dus ik dacht: laat ik toch maar gaan. Ze deden ook helemaal niet moeilijk. Het was wel een gekke ervaring, zo zonder jou. De geschiedenis materialiseerde voor mijn ogen: verordeningen, dagrapporten, gebiedskaarten en gevechtsverslagen, alles vergeeld en bros. Het meeste ging inderdaad over jouw regiment, maar eerst voelde ik me vooral moedeloos ­– zoveel details en zo weinig verhaal – tot mijn oog op jouw handschrift viel.

Toen jij deze patrouilleverslagen schreef, was ik zelfs nog geen beginnetje van een embryo, maar je handschrift was al precies hetzelfde als twintig jaar later, toen je in mijn poesiealbum schreef: Wil Hem alles maar vertellen, ook al heb je kwaad gedaan. Nu zag ik onder het lezen een jochie van twintig voor me, zwetend boven een vel papier, dat onder ‘Bijzondere vermeldingen’ vinnig rapporteert: ‘Wederom is gebleken dat nachtpatrouilles weinig resultaat hebben zonder sluipschoenen. Het is onmogelijk onhoorbaar te lopen op veldschoenen.’ Och heit.

Maar wat ik niet begrijp: een van die dozen bevatte vonnissen van de Krijgsraad te Velde in Garut, waaronder een Conclusie van Eis tegen korporaal S. Vonk. Dat ben jij… Even kijken, hier staat het: ‘… toen verklaarde Kamp dat hij op een gegeven moment tijdens deze actie het bevel “volgen” gaf, aan welk bevel Vonk geen gevolg gaf, waarop Kamp erop wees dat hij zich voor de Krijgsraad zou moeten verantwoorden, waarop Vonk zei: “Ik verdom het!”.’ En dan: ‘Rechtdoende veroordeelt beklaagde tot een gevangenisstraf voor de tijd van een jaar en zes maanden.’ Dat is niet misselijk. Dan vraag ik me toch af, jij als oorlogsvrijwilliger… Wacht, het nicotinemonster roept, ben zo terug.

*

Zo, het is hartstikke mistig buiten. Best mooi eigenlijk, hoe de straatlantaarns ineens als bolle manen in de lucht lijken te zweven, het mysterieuze van het nauwelijks zicht hebben. Maar zo gek: terwijl ik het pad naar de hoofdingang weer op liep, werd ik overvallen door een soort blijdschap, ik heb er geen ander woord voor, ik was opgetogen als een klein kind voor haar verjaardag. En ineens dacht ik: dat zou net iets voor heit zijn, om er in de mist vandoor te gaan. Raar toch?

Heit…?!